Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2018 in de zaak tussen
Stichting [X] , gevestigd te [Z] , eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
De verhuurderheffing is als volgt berekend:
– voor zover van belang – het volgende:
“3. Definities
Op 1 januari 2013 beschikt partij A over 19.124 voor verkoop bestemde woningen (…)
bestemd zijn voor verhuur. Partijen A en B zijn van mening dat een verkoop- of sloopbestemming de verhuurbestemming teniet doet, ongeacht de feitelijke toepassing van de woning.
Overzicht maandelijkse prijs
Gehuurde: [adres] [nummer], [postcode] [plaats]
Totaal€ 5,90
Totaal maandelijks te betalen€ 5,90”
(ii) woningen die ter beschikking worden gesteld op grond van gebruikersovereenkomsten, onderworpen zijn aan de verhuurderheffing.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt, mits de huurprijs van die woning niet hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van woningen die worden verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden.”
De woningen welke door eiseres zelf zijn bestemd voor verkoop en sloop, zijn dan ‘voor verhuur bestemd’ als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet VHH en terecht in de verhuurderheffing begrepen.
Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7034. Verweerder stelt dat de woningen die ter beschikking zijn gesteld op grond van een gebruiksovereenkomst en waarvoor een vergoeding wordt betaald, deze vergoeding van eigenaarslasten dient te worden gekwalificeerd als huur.
De essentialia moeten voldoende bepaalbaar zijn (artikel 6:227 van het BW).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de verhuurderheffing 2013 met een bedrag van € 8.292 tot een totaal verschuldigde verhuurderheffing van € 1.799.338;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
mr. B. van Walderveen, leden, in aanwezigheid van mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018.