In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over een informatiebeschikking die aan eiser was afgegeven. De informatiebeschikking was genomen op 17 maart 2016 en had betrekking op de belastingheffing voor de jaren 2013 en 2014, waarbij eiser werd verzocht gegevens te verstrekken over een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) die hij in 1994 zou hebben gehad. Eiser heeft de gevraagde informatie niet verstrekt, wat leidde tot de vraag of de informatiebeschikking terecht was afgegeven.
De rechtbank overwoog dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat eiser in 1994 rekeninghouder was bij KB-Lux, en dat de gevraagde gegevens van belang konden zijn voor de belastingheffing in de jaren 2013 en 2014. Eiser ontkende dat hij een buitenlandse bankrekening had en voerde aan dat de informatiebeschikking in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en het verbod op zelfincriminatie. De rechtbank oordeelde echter dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven, omdat eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om de gevraagde gegevens te verstrekken op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde hem in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak te voldoen aan de verplichtingen die in de informatiebeschikking waren opgenomen. Eiser werd ook gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.