ECLI:NL:RBNHO:2018:4202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de melding van een uitweg en de handhaving van gemeentelijke besluiten

Op 2 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de gemeente Texel, waarin een melding van een uitweg door een derde belanghebbende werd behandeld. De derde belanghebbende had een melding ingediend voor het realiseren van een uitweg aan de achterzijde van zijn perceel, maar de gemeente had deze melding aanvankelijk negatief teruggemeld. Na bezwaar werd het besluit herroepen, wat leidde tot een beroep van de verzoekers die zich tegen dit besluit keerden.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op zitting behandeld en geconcludeerd dat de melding van de uitweg door de derde belanghebbende niet als zodanig kon worden behandeld, omdat de uitweg niet aansluit op een openbare weg. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wegenverkeerswet 1994 in overweging genomen en vastgesteld dat de groenstrook, die als uitweg werd gemeld, niet geschikt is voor openbaar verkeer. Hierdoor is de melding niet in behandeling genomen volgens de APV.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de derde belanghebbende geen bestuursrechtelijke toestemming nodig heeft voor het maken van een toegang tot de groenstrook. De overige beroepsgronden van de verzoekers zijn buiten beschouwing gelaten, omdat het bestreden besluit al gedeeltelijk werd vernietigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/4819 en 18/1582
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2018 in de zaken tussen
[verzoekers] e.a., te [woonplaats] , verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H. Witte).
[derde belanghebbende] heeft als derde-partij aan het geding deelgenomen.
Procesverloop
Bij brief van 12 april 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] meegedeeld dat hem geen toestemming zal worden verleend voor het gebruik van het terrein achter de woningen [adressen 1] als doorgang naar de achtertuin van zijn woning aan de [adres 1] . Het bezwaar hiertegen heeft verweerder bij besluit van 12 oktober 2017 (het bestreden besluit ) niet-ontvankelijk verklaard, omdat de mededeling als opgenomen in het primaire besluit I geen besluit behelst.
Het bezwaar tegen het primaire besluit I is door verweerder mede aangemerkt als bezwaar gericht tegen het besluit van verweerder van 8 juli 2016 (het primaire besluit II), inhoudende een negatieve terugmelding ter zake van een door [derde belanghebbende] gedane melding uitweg.
Het bezwaar hiertegen is met het bestreden besluit gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit II herroepen en ingetrokken, met de mededeling dat daardoor voor [derde belanghebbende] de mogelijkheid is ontstaan om een uitweg te maken c.q. aan te leggen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer HAA 17/4819. Tevens hebben verzoekers de voorzieningenrechter in verband met het bestreden besluit verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd met zaaknummer HAA 18/1582.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 april 2018 op zitting behandeld. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde belanghebbende] is in persoon verschenen.
Overwegingen
1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist.
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal daarom uitspraak doen op het verzoek en op het beroep.
3.1 [derde belanghebbende] heeft in 2016 bij verweerder een melding ingediend voor het realiseren van een uitweg aan de achterzijde van zijn perceel [adres 1] , om zo een mogelijkheid te creëren om via de achterzijde zijn perceel te bereiken en te parkeren. Hij wil daar graag kunnen (laten) parkeren, omdat hij op zijn perceel een bed-en breakfast exploiteert en het lastig voor zijn gasten is om op de openbare weg te parkeren.
3.2 Verweerder heeft deze melding met het primair besluit I eerste instantie ‘negatief teruggemeld’ omdat het perceel van [derde belanghebbende] al was ontsloten door een andere uitweg en de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen. In bezwaar heeft verweerder echter besloten de negatieve terugmelding te herroepen en in te trekken, waarmee volgens verweerder de mogelijkheid ontstaat om een uitweg te maken of aan te leggen. Verweerder heeft hierbij de conclusie van de Commissie bezwaarschriften gemeente Texel (bezwaarschriftencommissie) gevolgd inhoudende dat het pad lopend over de strook achter de woningen aan de [adressen 1] is aan te merken als openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 in verbinding met artikel 4 van de Wegenwet en daarmee als weg in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening Texel 2016 (de APV).
4. Verzoekers hebben zich tegen het bestreden besluit gekeerd. Zij hebben - kort samengevat - naar voren gebracht dat:
ze niet hebben meegedaan in de bezwaarprocedure en dat hun ook niets is gevraagd toen in bezwaar is besloten om de negatieve terugmelding ongedaan te maken;
dat het pad tussen [adressen 2] geen openbare weg is, maar alleen door enkele woningen als uitweg wordt gebruikt. Het is daarom volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geen weg. Verzoeker hebben er voorts op gewezen dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een weg een grote onbepaalde groep gebruikers moet dienen en dat daar in dit geval geen sprake van is. Daarbij komt dat het bestemmingsplan slechts ondergeschikte verharding toestaat. Als het zo wordt uitgelegd als verweerder heeft gedaan zou iedereen een uitweg kunnen maken op de door [derde belanghebbende] gewenste manier en dan zou er geen groen meer overblijven. Dat kan niet de bedoeling zijn;
sprake is van strijd met vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
5.1 Op grond van artikel 2:12, eerste lid, van de APV is het verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
Op grond van het tweede lid wordt van de melding kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.
Op grond van het derde lid verbiedt het college het maken of veranderen van de uitweg indien:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Op grond van het vierde lid kan de uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
5.2 Op grond van artikel 1:1, onder j, van de APV wordt onder weg verstaan hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.
5.3 Op grond van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt onder wegen verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
5.4 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wegenwet is de Wegenwet uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
Ingevolge het tweede lid, onder I, worden onder wegen in de Wegenwet mede verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik.
6.1 De bezwaarschriftencommissie heeft in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies terecht geconstateerd dat onder een uitweg op grond van de APV dient te worden verstaan een uitweg naar de openbare weg. De bezwaarschriftencommissie heeft voorts terecht geconstateerd dat in de Wegenverkeerswet 1994 niet nader is gedefinieerd wat in dit verband onder “openbaar” dient te worden verstaan. Voor een nadere invulling van het begrip openbaar is vervolgens terecht aansluiting gezocht bij wat de Wegenwet daaronder verstaat. Partijen hebben zich ook niet tegen dit onderdeel van de besluitvorming gekeerd. Ook de voorzieningenrechter gaat er bij de beoordeling van het bestreden besluit van uit dat van een uitweg in de zin van de APV pas sprake is als die uitweg aansluit op een weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 die openbaar is in de zin van de Wegenwet.
6.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de uitweg die [derde belanghebbende] heeft gemeld, geen uitweg naar een openbare weg. Dat komt omdat de groenstrook, die weliswaar deels verhard is en waarop enkele parkeerplaatsen zijn aangebracht, alleen vanaf de [straatnaam] kan worden bereikt via een smalle doorgang tussen de huizen. Verder maakt slechts een beperkte groep (de bewoners van de [straatnaam] ) gebruik van de doorgang en de groenstrook om de achterzijde van hun huizen te bereiken of te parkeren. De groenstrook wordt dus niet gebruikt en is ook niet geschikt voor de afwikkeling van openbaar verkeer, en, dient naar zijn aard en functie geen grote onbepaalde publieksgroep. In dat geval volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals blijkt uit de door verzoekers aangehaalde uitspraken van 17 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:386) en 5 maart 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC6035) dat van openbaarheid in de zin van de Wegenwet geen sprake is en dat daardoor geen sprake is van een openbare weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en dus geen weg in de zin van de artikelen 1:1, onder j en artikel 2:12 van de APV. Het is hier zo dat de doorgang tussen de huizen die uitkomt op de [straatnaam] de uitweg vormt van de groenstrook op de openbare weg.
6.3 De melding van de uitweg door [derde belanghebbende] aan verweerder is daarom geen melding in de zin van artikel 2:12 van de APV. Verweerder heeft die melding dan ook ten onrechte als zodanig behandeld.
6.4 De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren, en het bestreden besluit te vernietigen voor zover daarin de mededeling is gedaan dat de mogelijkheid is ontstaan om een uitweg te maken c.q. aan te leggen. De voorzieningenrechter zal zelf in de zaak voorzien door op de melding van [derde belanghebbende] te beslissen dat die melding niet als melding in de zin van artikel 2:12 van de APV in behandeling wordt genomen. Door de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit blijven de overige rechtsgevolgen van dat besluit, namelijk het herroepen en intrekken van het primaire besluit II, in stand. Het gevolg van deze uitspraak is dat de derde partij voor het maken van een toegang tot de groenstrook vanaf zijn perceel geen bestuursrechtelijke toestemming nodig heeft van verweerder. Over de privaatrechtelijke verhouding met de gemeente als grondeigenaar van de groenstrook gaat deze uitspraak niet.
7. Omdat het bestreden besluit (gedeeltelijk) wordt vernietigd, hebben verzoekers geen belang meer bij bespreking van de overige beroepsgronden. De voorzieningenrechter zal die daarom buiten beschouwing laten.
8. Nu op het beroep wordt beslist zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de mededeling is gedaan dat de mogelijkheid is ontstaan om een uitweg te maken c.q. aan te leggen;
  • bepaalt dat de uitweg-melding van [derde belanghebbende] niet als melding in de zin van artikel 2:12 van de APV in behandeling wordt genomen en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verweerder verzoekers het voor het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.