201503255/1/A3.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Elsloo, gemeente Stein,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 maart 2015 in zaak nr. 14/433 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het college gereageerd op diverse verzoeken van [appellant].
Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Thomas en R.J.G. Schijns, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, als belanghebbenden gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van een woning op het adres [locatie 1] te Elsloo. Het gedeelte van het Kempken tussen de Mergelakker en Op de Dries is - naar niet in geschil is - een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Om hun woningen te bereiken, maken [appellant] en zijn buren op het adres [locatie 2] gebruik van een stuk grond dat grenst aan de percelen waarop hun woningen staan en dat aansluit op het Kempken. Dit stuk grond is eigendom van [partij A] en [partij B].
Het geschil gaat over de vraag of dit stuk grond een openbare weg in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet is.
[appellant] vreest dat zijn woning onverkoopbaar is indien hij potentiële kopers niet kan verzekeren dat het stuk grond een openbare weg is waardoor de woning goed bereikbaar is.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het stuk grond niet het openbare verkeer dient en reeds daarom geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het stuk grond gedurende tien achtereenvolgende jaren is onderhouden door de gemeente. Derhalve is niet voldaan aan artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet, aldus de rechtbank.
3. Ter zitting is gebleken dat [appellant] ook beoogt te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het stuk grond geen weg is in de zin van de Wegenwet. Hij voert daartoe aan dat onder dat begrip ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder I, van die wet ook verkeersbanen voor beperkt gebruik vallen. Het stuk grond wordt volgens hem gebruikt door hondenbezitters om hun hond uit te laten, door een schapenhouder om een naastgelegen weiland te betreden en door automobilisten die verkeerd gereden zijn om hun auto te keren.
3.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wegenwet is deze wet uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
Ingevolge het tweede lid, onder I, worden onder wegen in deze wet mede verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik.
3.2. Zoals de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2008 in zaak nr. 200705655/1, terecht heeft overwogen, heeft de Wegenwet betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen. Nu het stuk grond doodlopend is, kunnen alleen de woningen van [appellant] en zijn buren op het adres [locatie 2] via dit stuk grond worden bereikt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het stuk grond geen algemene verkeersfunctie vervult en zich niet wezenlijk onderscheidt van een uitweg. Voorts kan het gebruik van het stuk grond door hondenbezitters, een schapenhouder en kerende automobilisten niet worden aangemerkt als afwikkeling van het openbare verkeer. Dat de Wegenwet ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder I, ook van toepassing kan zijn ingeval van beperkt gebruik, laat onverlet dat het moet gaan om een verkeersbaan. Het stuk grond kan niet als zodanig worden aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het stuk grond geen weg is in de zin van de Wegenwet.
Het betoog faalt.
4. Gelet hierop, wordt niet toegekomen aan de vraag of het stuk grond openbaar is geworden op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet. Hetgeen [appellant] daarover heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Michiels w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
640.