4.2De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser schade heeft en beantwoordt die vraag bevestigend, omdat de tinnitusklachten van eiser – anders dan verweerder stelt – medisch geobjectiveerd zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in het “Achtergronddocument bij de registratierichtlijn […] B002 Tinnitus”, opgesteld door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, staat dat tinnitus in een audiologisch centrum met het aanbieden van geluiden kan worden geobjectiveerd. De tinnitus moet een frequentie hebben van meer dan 3000 Hz (hoge suis of pieptoon) om het door blootstelling aan overmatig geluid te verklaren. De klinisch fysicus audioloog van eiser, verbonden aan een dergelijk centrum, heeft op 28 november 2010 bij eiser gehoorverlies van maximaal 60 dB bij 6000 Hz (rechts) en maximaal 50 dB bij 4000 Hz (links) en tinnitus gediagnosticeerd. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van verweerder dat tinnitus uitsluitend kan worden vastgesteld aan de hand van de perceptie van eiser en reeds om die reden medisch niet kan worden geobjectiveerd, acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.3.1Eiser verwijst voor wat betreft het ontstaan van zijn klachten naar de omstandigheden waaronder hij zijn werk moest verrichten. Hij werkte – samengevat – met vuilniswagens met een hoge geluidswaarde vanwege het persluchtsysteem, waarvan bovendien het laadsysteem niet goed functioneerde. Op een werkdag als vuilophaler moest eiser gemiddeld 1400 vuilnisbakken begeleiden in dit laadsysteem, waarbij ze per 2 stuks werden geleegd. Als gevolg daarvan werd hij op die dagen 700 keer blootgesteld aan het piekgeluid van de vuilniswagen. Ook het geluidsniveau buiten de piekmomenten overschreed het maximaal toelaatbare niveau van 85 dB, aldus eiser.
4.3.2De rechtbank stelt vast dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat de vuilniswagens waarmee hij heeft gewerkt de geluidsniveaus van 85 dB en 137 dB (piekgeluid) hebben overschreden. Gelet op wat hierna wordt overwogen, is de rechtbank evenwel van oordeel dat dit eiser niet kan worden tegengeworpen.
4.3.3Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet (meer) in het bezit is van een zogenoemd geluidscertificaat van het type vuilniswagen waar eiser mee werkte. Ook het bedrijf dat destijds de vuilniswagens aan verweerder heeft geleverd, heeft aangegeven niet meer over deze gegevens te beschikken. Dat moet worden aangenomen dat de vuilniswagens de geluidsniveaus van 85 dB en 137 dB (piekgeluid) niet overschreden omdat verweerder deze anders niet zou hebben aangeschaft dan wel, bij aanschaf de bij overschrijding van die geluidsniveaus verplichte maatregelen had getroffen, acht de rechtbank onvoldoende om die conclusie van verweerder te volgen.
4.3.4In het geluidsrapport van november 2010/maart 2011 van het interne onderzoek van verweerder naar de vuilniswagens, wordt geconcludeerd dat de dag- en weekdosis de norm niet overschrijdt. In het rapport van het externe bureau, welk bureau in opdracht van eiser en verweerder is ingeschakeld, is het geluidsrapport beoordeeld. Het externe bureau komt daarbij tot een aantal geconstateerde onvolkomenheden/omissies. Gelet daarop, acht het externe bureau het geluidsrapport een onvoldoende basis voor een gefundeerde beoordeling van het geluid op de werkplek in het kader van de Arbowetgeving.
4.3.5Op 4 januari 2011 vond een gesprek plaats tussen eiser en verweerder. In het gespreksverslag dat de toenmalige gemachtigde van eiser van dat gesprek heeft gemaakt, staat dat de vuilniswagens waar eiser mee heeft gewerkt er in mei 2010 uit zijn gegaan en dat deze sindsdien in de opslag staan. Verweerder zal nagaan in welke staat de vuilniswagens verkeren en of het mogelijk is om een extern bedrijf in te schakelen om objectieve metingen te laten verrichten. Op 11 april 2011 informeert eiser schriftelijk naar de stand van zaken rondom deze afspraak. Verweerder betwist niet dat een schriftelijke reactie naar aanleiding van zowel de aanvankelijke afspraak als de herinnering daaraan, is uitgebleven. Op 11, 15 en 29 maart 2011 zijn de vuilniswagens door verweerder geleverd aan een derde partij. Op 17 maart 2011 heeft verweerder dit gemeld aan zijn gemachtigde. Op zitting is nader toegelicht dat verweerder daarbij het verzoek heeft gedaan de gemachtigde van eiser hierover te informeren. Die informatieverstrekking heeft, naar tussen partijen niet in geschil is, nooit plaatsgevonden.
4.3.6Op grond van wat onder 4.3.3 en 4.3.4 is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat er geen (betrouwbare) informatie over de geluidsniveaus van de desbetreffende vuilniswagens beschikbaar is. Op grond van wat onder 4.3.5 is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het eiser bovendien onvoldoende mogelijk, zo niet onmogelijk heeft gemaakt om onafhankelijk onderzoek naar de geluidsniveaus van de vuilniswagens te laten verrichten terwijl bij verweerder bekend was dat eiser dit wilde laten doen. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit gebrek aan informatie voor rekening en risico van verweerder moet komen.
4.3.7Gelet op het vorenstaande heeft eiser met wat hij heeft aangevoerd, binnen zijn mogelijkheden, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden veelvuldig is blootgesteld aan geluidsniveaus van meer dan 85 dB en 137 dB (piekgeluid). Hierbij acht de rechtbank van belang dat in het rapport van het externe bureau op basis van geluidsmetingen wordt geconcludeerd dat reeds bij een modernere vuilniswagen op een afstand van 2 meter geluidswaarden van 85,3 dB en 117,1 dB (piekgeluid) worden gemeten. Verweerder erkent voorts dat het laadsysteem van de vuilniswagens waarmee eiser werkte niet goed functioneerde, zodat ervan uitgegaan mag worden dat eiser regelmatig op een zeer korte afstand van de vuilniswagen stond. Hiermee heeft verweerder gehandeld in strijd met geluidsnormen die bedoeld zijn om gehoorschade te voorkomen en zodoende het risico tot het ontstaan van dergelijke gehoorschade in het leven geroepen. Nu die gehoorschade zich vervolgens heeft verwezenlijkt, is het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van verweerder en de aldus ontstane schade in beginsel een gegeven, tenzij verweerder aannemelijk maakt dat die gehoorschade ook zonder dat handelen zou zijn ontstaan. Hierin is verweerder niet geslaagd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in het journaal van de huisarts van eiser staat dat hij zich eerst in april 2009, tweeëneenhalf jaar nadat hij bij verweerder is gaan werken, heeft gemeld met tinnitusklachten. Deze klachten zijn in oktober dat jaar onderkend door de KNO-arts en in november 2010 door de klinisch fysicus‑audioloog gediagnosticeerd. Dat de schade van eiser het gevolg is van zijn eerdere werkzaamheden als technicus acht de rechtbank in het licht van de aard van die werkzaamheden zeer onwaarschijnlijk.
Zorgplicht / opzet of bewuste roekeloosheid
4.4.1Nu eiser het verband tussen zijn schade en zijn werkzaamheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt, ligt de bewijslast bij verweerder om aan te tonen dat hij aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan dan wel, dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van eiser.
4.4.2Op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit moet de werkgever bij werkzaamheden in een lawaaiige werkomgeving, afhankelijk van de frequentie en het geluidsniveau, gehoorbescherming verplicht voorschrijven. Niet in geschil is dat verweerder gehoorbescherming weliswaar ter beschikking had gesteld, maar niet verplicht had voorgeschreven. Reeds nu onduidelijk is welk geluidsniveau de vrachtwagens precies produceerden, is verweerder er niet in geslaagd om aan te tonen dat hij aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan.
4.4.3Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat met het dragen van aangemeten otoplastieken, waar eiser sinds zijn tijdelijke aanstelling bij verweerder over beschikte, een demping van 30 dB kan worden bereikt. Nu onduidelijk is aan welke geluiden eiser met welke frequentie precies is blootgesteld, kan niet worden vastgesteld of eiser met het dragen van bescherming de tinnitusklachten had kunnen voorkomen. Derhalve kan in het midden blijven of eiser deze bescherming altijd heeft gedragen. Ook opzet of bewuste roekeloosheid van eiser heeft verweerder niet aangetoond.
5. Op grond van al het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het primaire besluit moet worden vernietigd. De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het schadeverzoek van eiser te beslissen.
6. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder tot het vergoeden van de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor zowel het indienen van het beroepschrift als het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501,- en wegingsfactor 1).