Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaken tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol, verweerster
Procesverloop
Overwegingen
15 juni 2007 gericht tegen het primaire besluit te nemen.
24 april 2014 het verzoek van eiser van 14 februari 2014 om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft afgewezen en dat besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Verweerster stelt zich, naar de rechtbank begrijpt, dus op het standpunt dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen op 24 april 2014.
1 februari 2017, dat de vraag of de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Bij de beoordeling van de redelijke termijn dient de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen.
€ 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, verweerster, met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.000,00.
Beslissing
HAA 18/1053 ongegrond
mr. E.M. van der Linde en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.