24.2.Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Voorts geldt dat per aangifte (voor ieder tijdvak) moet worden beoordeeld of de vereiste aangifte is gedaan.
25. De rechtbank stelt op basis van de gegevens in de controlerapporten vast dat de administratie van de onderneming meerdere formele gebreken bevat. Echter, nu omkering en verzwaring van de bewijslast op de grond dat de administratie van eiser moet worden verworpen niet aan de orde is, spelen deze gebreken geen rol bij de beantwoording van de vraag of eiser over de in geding zijnde jaren de vereiste aangiftes heeft gedaan. Bepalend is of sprake is van materiële gebreken die leiden tot de conclusie dat in de aangiftes een bedrag aan omzet is verzwegen ten gevolge waarvan de nageheven en de nagevorderde belasting absoluut en relatief gezien aanzienlijk is.
26. De rechtbank overweegt dat het betoog van verweerder is gebaseerd op een vermoeden dat omzet niet is aangegeven. Dit vermoeden berust op de in de controlerapporten geconstateerde gebreken. Dienaangaande acht de rechtbank het volgende van belang.
27. Verweerder gaat ervan uit dat de baren goud die zijn opgehaald bij [D BEDRIJF] niet in de voorraadadministratie zijn opgenomen. Eiser heeft evenwel verklaard dat de bij [D BEDRIJF] opgehaalde baren zuiver goud werden gebruikt voor de recycleservice en zodoende ook in de voorraadadministratie zijn opgenomen, waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen voorraad sloopgoud en voorraad zuiver goud. Ter zake van deze diensten werden facturen uitgereikt en de ermee gepaard gaande omzet is in de grootboekrekening verwerkt, aldus eiser. Eiser heeft deze stelling onderbouwd met facturen die zich in het dossier bevinden. Verweerder heeft deze verklaring van eiser niet dan wel onvoldoende weersproken. De rechtbank acht dit een aannemelijke verklaring op grond waarvan in elk geval niet de conclusie kan worden getrokken dat door de wijze van voorraadadministratie omzet buiten de boeken is gehouden.
28. Verweerder beroept zich op de aanwezigheid van een negatief netto privé in een aantal jaren. Nog daargelaten dat ook in de berekening van verweerder niet in alle jaren geen sprake is van een negatief netto privé, acht de rechtbank niet inzichtelijk geworden hoe verweerder tot deze bedragen is gekomen. In ieder geval is niet duidelijk gemaakt op welke wijze de ontvangen erfenis en de onttrekkingen in de berekeningen van verweerder zijn verwerkt. Van de zijde van eiser is een – niet op voorhand te verwerpen – alternatieve vermogensopstelling ingebracht. Van de kant van verweerder is hiertegen onvoldoende ingebracht. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de leningen vanuit privé in de grootboekrekeningen van het kasboek zijn verwerkt.
29. Ook beroept verweerder zich op het feit dat regelmatig sprake was van een negatieve kas, hetgeen verweerder baseert op een reconstructie van het kasboek. De rechtbank acht deze berekening, welke niet is overgelegd en door eiser gemotiveerd is weersproken, onvoldoende voor de conclusie dat meerdere jaren sprake is geweest van een negatieve kas. Dat de boekingen niet chronologisch zijn verwerkt, is weliswaar formeel onjuist, maar die enkele omstandigheid betekent nog niet dat niet alle omzet op enigerlei wijze is verwerkt, laat staan dat zij betekent dat zulks is gedaan met het doel omzet te verzwijgen.
30. Verweerder verwijst in zijn berekeningen bij herhaling naar een verklaring van eiser afgelegd bij de politie, inhoudende dat op de verkopen een brutowinstpercentage van 100% werd behaald. Deze verklaring is echter door eiser reeds in zijn verklaring bij de rechter-commissaris genuanceerd in die zin dat alleen wat betreft de winkelverkopen sprake was van een marge van 100% en dat op de overige verkopen een marge van maximaal 30% werd behaald.
31. Verweerder wijst op het verschil tussen de waarde van de voorraad in de administratie van eiser op het moment van de inbeslagname in september 2011 en de vastgestelde waardes in het rapport van [E BEDRIJF] en de BOOM-rapportage. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de taxatie van [E BEDRIJF] en de BOOM-rapportage geen fiscale betekenis kan worden toegekend, aangezien eiser de voorraad waardeerde naar historische kostprijs, welke wijze van voorraadwaardering niet in strijd is met goed koopmansgebruik.
32. Verweerder wijst op observaties waaruit zou blijken dat niet altijd een inkoopbon werd uitgeschreven. De rechtbank onderschrijft het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in zijn arrest van 11 augustus 2017 dat in elk geval ten aanzien van de camerabeelden van 19 en 20 september 2011 de omissies zijn verklaard gelet op het feit dat de verwerking van de bonnen later plaatsvond, hetgeen als gevolg van de inval bij eiser niet meer mogelijk is geweest.
33. Verweerder is blijkens de controlerapporten ervan uitgegaan dat sloopgoud geen margegoed is en heeft op die grond gecorrigeerd wegens het ten onrechte dan wel onjuist toepassen van de margeregeling. Verweerder is hier van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Sloopgoud dient immers wel als een margegoed te worden aangemerkt (Kamerstukken II, 1994-1995, nr. 23 952, nr. 3, p. 7). De in dit verband aangebrachte correcties zijn derhalve onjuist.
34. Op grond van al het vorenoverwoge is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden van verweerder dat omzet niet zou zijn aangegeven en dat onjuiste aangiftes zijn gedaan, door eiser is ontzenuwd. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat de vereiste aangiftes niet zijn gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast is derhalve niet aan de orde.
35. Het voorgaande laat onverlet dat een correctie op de aangegeven inkomens respectievelijk omzet in de in geding zijnde jaren, die voortvloeit uit de correctie van de herrekende winst respectievelijk omzet, mogelijk is indien volgens de gewone regels van bewijslast(verdeling) verweerder aannemelijk maakt dat de door eiser aangegeven winst respectievelijk omzet in deze jaren te laag is.
36. Gelet op de door eiser aangevoerde, onvoldoende door verweerder weersproken, feiten en omstandigheden aangaande de wijze van voorraadwaardering, de recycleservice (waarmee inzicht is gegeven in de administratieve verwerking van de bij [D BEDRIJF] opgehaalde goudstaven), de brutowinstpercentages, de kasadministratie en de camerabeelden, alsmede de door eiser overgelegde tegenberekening van de vermogensopstelling, waarbij geen sprake is van een negatief netto privé in enig jaar, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet erin is geslaagd te bewijzen dat eiser de winst respectievelijk de omzet in de onderhavige jaren te laag heeft aangegeven. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de voor deze jaren vastgestelde winst- respectievelijk omzetcorrecties, die hebben geleid tot de onderhavige belastingaanslagen, niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop zijn de navorderings- en naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd en dienen deze te worden vernietigd. De definitieve aanslag ib/pvv voor het jaar 2011 dient te worden verminderd ter zake van de door verweerder berekende winstcorrectie. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2011 dient aldus te worden vastgesteld op het aangegeven bedrag van € 68.338. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor 2011 blijft gelijk.
37. De definitieve aanslag Zvw voor het jaar 2011 dient te worden gehandhaafd. Het beroep dienaangaande is ongegrond.
38. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de winst- en omzetcorrecties komen te vervallen. Daardoor ontvalt de grondslag voor de bij de diverse belastingaanslagen bij beschikking vastgestelde boeten, nu deze (uitsluitend) zijn opgelegd ter zake van deze winst- en omzetcorrecties. De boetebeschikkingen moeten daarom worden vernietigd.
Immateriëleschadevergoeding