ECLI:NL:RBNHO:2017:9107
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de pseudo-eindheffing in het kader van de Wet op de loonbelasting 1964
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van de pseudo-eindheffing, ook wel crisisheffing genoemd, die door eiseres is afgedragen. Eiseres, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met softwareontwikkeling, had bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonheffingen voor het tijdvak maart 2013, waarin een bedrag van € 1.191.574 was afgedragen, waarvan € 503.619 betrekking had op de crisisheffing. De inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.
De rechtbank oordeelde dat de pseudo-eindheffing niet in strijd is met de Wet op de loonbelasting 1964 en het Eerste Protocol van het EVRM. De rechtbank verwees naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin was geoordeeld dat de crisisheffing een voldoende wettelijke basis heeft en niet discriminerend is. Eiseres voerde aan dat de crisisheffing inbreuk maakt op haar eigendomsrecht en dat zij een individuele en buitensporige last ondervond, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was.
De rechtbank concludeerde dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem en dat de heffing in het algemeen belang is. De rechtbank kende eiseres een immateriële schadevergoeding toe van € 250 en veroordeelde de Staat tot betaling van € 2.250. De proceskosten werden vastgesteld op € 247,50. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank droeg de inspecteur op het griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.