ECLI:NL:RBNHO:2017:6702

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2254 en 17_3250
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen schadevergoeding door hinder van grondgeluid van de Polderbaan

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bewoners van Hoofddorp-Noord, en het Schadeschap Luchthaven Schiphol. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het Schadeschap, waarin hun aanvragen voor schadevergoeding wegens hinder van grondgeluid door de Polderbaan zijn afgewezen of onvoldoende zijn vergoed. De rechtbank oordeelt dat het Schadeschap onvoldoende heeft onderbouwd of en in welke mate er sprake is van waardevermindering van de woningen van eisers als gevolg van het grondgeluid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I en draagt het Schadeschap op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens wordt het Schadeschap veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en de kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase. De rechtbank concludeert dat de schadevergoeding die het Schadeschap heeft toegekend, niet in overeenstemming is met de feiten en dat er een nieuw onderzoek nodig is om de schade correct vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/2254 en 17/3250

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2017 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , wonende te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. M.A. Hoogkamer),
en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol, verweerder

(gemachtigde: mr.dr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. O.M. te Rijdt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder, hierna: het Schadeschap, de aanvraag van eisers om toekenning van schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2016 (het bestreden besluit I) heeft het Schadeschap het bezwaar van eisers gegrond verklaard en alsnog aan eisers een bedrag van € 5.610,00 toegekend ter vergoeding van schade. Het Schadeschap heeft tevens wettelijke rente en kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase vergoed.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 maart 2017 (bestreden besluit II) heeft het Schadeschap eisers een aanvullende schadevergoeding van (eveneens) € 5.610,00 met wettelijke rente toegekend.
Eisers hebben tegen bestreden besluit II bezwaar gemaakt en met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Schadeschap verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.
Het Schadeschap heeft ingestemd met het verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het Schadeschap heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers zijn eigenaar van een woning in de wijk Vrijschot in Hoofddorp-Noord nabij de Polderbaan.
2. De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen en sindsdien ondervinden eisers hiervan (geluid)hinder, met name vanwege grondgeluid (laagfrequent geluid) veroorzaakt door startende vliegtuigen. In 2011 en 2013 zijn in het agrarisch gebied gelegen tussen Hoofddorp-Noord en de Polderbaan zogeheten ribbels (wigvormige heuvels) in het landschap aangelegd met het oogmerk de overlast van het grondgeluid dat wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen op de Polderbaan, te verminderen. De eerste fase van deze ribbels is eind 2013 gereed gekomen. De tweede fase van de ribbels zou uiterlijk per 1 januari 2017 worden gerealiseerd, maar dat is niet gebeurd.
3. Eisers hebben op 26 maart 2010 bij het Schadeschap een verzoek ingediend om toekenning van schadevergoeding. Eisers stellen onder meer schade te hebben geleden als gevolg van de ingebruikneming op 1 november 2003 van de Polderbaan. Met name van het grondgeluid dat wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen ondervinden zij hinder.
4.1.
Met het primaire besluit heeft het Schadeschap, onder verwijzing naar de adviezen van de Adviescommissie Van der Schans, de aanvraag om toekenning van schadevergoeding afgewezen. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
4.2.
Vervolgens heeft het Schadeschap met het oog op een volledige heroverweging in bezwaar aanleiding gezien een nieuw advies te vragen aan een andere adviescommissie onder leiding van mr. I.P.A. van Heijst (Adviescommissie Van Heijst). De Adviescommissie Van Heijst heeft - kort samengevat - geconcludeerd dat het door eiser gestelde nadeel toe te rekenen is aan het bestemmingsplan “Schiphol-West en omgeving”. Dit bestemmingsplan maakte de aanleg van de Polderbaan mogelijk. De Adviescommissie Van Heijst is van oordeel dat de planologische situatie voor wat betreft de schadefactor grondgeluid nadelig is gewijzigd en dat er in zoverre sprake is geweest van planologische verslechtering. Om de waardevermindering van de woning als gevolg van het grondgeluid te bepalen is gebruik gemaakt van de zogenaamde Vercammen 3-10% (norm)curve (hierna ook: Vercammen-35). In een rapportage van akoestisch adviesbureau LBP Sight B.V. (LBP Sight) van 2 maart 2015 is - voor zover hier van belang - geconcludeerd dat Vercammen-35 in de wijk Vrijschot, waar eisers wonen, wordt overschreden. Voor de woningen gelegen in de zogenoemde eerste lijn van bebouwing ten opzichte van de Polderbaan, heeft de Adviescommissie Van Heijst geconcludeerd dat de waarde is verminderd met 5% van de WOZ-waarde per peildatum 1 november 2003. De waarde van de overige woningen, ook wel de zogenoemde tweede lijn van bebouwing, is verminderd met 3% van de waarde van deze woningen per peildatum 1 november 2003.
Omdat het op grond van het evaluatieonderzoek van TNO van juni 2014 aannemelijk is dat met de aanleg van de ribbels in de eerste fase (in de loop van 2013) de hinder van grondgeluid gedeeltelijk, namelijk met ongeveer 5,5 dB, is afgenomen en na de aanleg van de tweede fase (uiterlijk in de loop van 2016) nog verder zal afnemen, maar in elk geval niet volledig zal kunnen worden weggenomen, acht de Adviescommissie Van Heijst het redelijk om per
1 januari 2014 de aanleg van de eerste fase van de ribbels voor een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura en voor de, nog niet aangelegde, tweede fase van de ribbels eveneens een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura. De Adviescommissie Van Heijst heeft geadviseerd daarbij wel te bepalen dat als de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan zijn aangelegd, eisers alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden vergoed.
4.3.
Het Schadeschap heeft het advies van de Adviescommissie Van Heijst ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit I. Omdat de woning van eisers is gelegen in de zogenaamde tweede lijn van bebouwing is aan eisers een schadevergoeding toegekend van 3% van de Woz-waarde van € 561.000,00 per 1 januari 2003. Na aftrek van de compensatie in natura van tweemaal een bedrag van € 5.610,00 is hen een bedrag van € 5.610,00 aan schadevergoeding toegekend.
Het bestreden besluit I
5. De hoorzitting in bezwaar
5.1.
Eisers hebben aangevoerd dat zij tijdens de bezwaarschriftprocedure in hun belangen zijn geschaad, omdat hen de mogelijkheid is onthouden tijdens een hoorzitting mondeling hun standpunten over onder meer de Peutz-notities naar voren te brengen.
5.2.
Uit het dossier blijkt dat nadat een eerdere hoorzitting was uitgesteld, het Schadeschap bij brief van 16 juni 2015 eisers heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 juli 2015. Voorafgaand aan de hoorzitting hebben eisers het Schadeschap laten weten dat zij vanwege de late ontvangst van de Peutz-notities op 2 juli 2015 meer tijd nodig hadden om zich voor te bereiden. Zij hebben om uitstel van de hoorzitting gevraagd. Het Schadeschap heeft het verzoek om uitstel afgewezen. Eisers zijn vervolgens op de hoorzitting niet verschenen en hebben zich ook niet laten vertegenwoordigen.
5.3.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb dient het bestuursorgaan belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Met de uitnodiging voor de hoorzitting op 13 juli 2015 heeft het Schadeschap hieraan voldaan. De beslissing van het Schadeschap het verzoek om uitstel voor het houden van de hoorzitting niet in te willigen, is niet in strijd met de goede procesorde. Eisers hadden de Peutz-notities op het moment van de hoorzitting tien dagen in hun bezit. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat zij onvoldoende gelegenheid hadden deze stukken bij hun voorbereiding op de hoorzitting te betrekken. Bovendien hadden zij op de hoorzitting naar voren kunnen brengen dat zij vanwege de ontvangst van de Peutz-notities kort voor de hoorzitting meer tijd nodig hadden om hun standpunt verder uit te werken, waarna hen die gelegenheid alsnog had kunnen worden geboden. Eisers hebben er echter voor gekozen de hoorzitting aan zich voorbij te laten gaan en zich evenmin te laten vertegenwoordigen. De gevolgen van deze keuze komen voor hun eigen rekening. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Grondslag van de schadevergoeding
6.1.
Eisers hebben aangevoerd dat andere schadeveroorzakende factoren ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Volgens eisers is sprake van luchtvervuiling en roetvervuiling en doen zich gezondheidsrisico’s voor vanwege roet, kerosinedampen en (ultra)fijnstof.
6.2.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en hetgeen eisers op de zitting naar voren hebben gebracht vast dat eisers de hinder die zij stellen te ondervinden, uitdrukkelijk verbinden aan de aanleg en het gebruik van de Polderbaan. De rechtbank is van oordeel dat het Schadeschap bij de beoordeling van het planologisch nadeel mocht uitgaan van het advies van de Adviescommissie Van Heijst die de schadefactor grondgeluid als dominante schadefactor heeft aangemerkt, omdat dit de factor betreft waarvan duidelijk is dat deze wezenlijk van invloed is op de waarde van de woningen.
6.3.
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de schadefactoren die zij noemen, (overwegend) het gevolg zijn van de aanleg en de ingebruikneming van de Polderbaan. In dat verband wijst de rechtbank erop dat Schiphol, naast de Polderbaan, beschikt over vier andere start- en landingsbanen met veel vliegverkeer. Evenmin is gebleken dat in dit verband sprake is van zelfstandige schadefactoren die op een andere manier dan als vermindering van het woongenot in de waardedaling van de woning tot uitdrukking zouden kunnen en moeten komen.
6.4.
Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
7. De vaststelling van de omvang van de planschade
7.1.
Prijsontwikkeling
7.1.1.
Eisers hebben aangevoerd dat uit de contra-expertise van Tielkemeijer en Van Waardenburg blijkt dat de waardedaling van de woningen de toegekende vergoeding overstijgt.
7.1.2.
Het Schadeschap stelt zich op het standpunt dat de Adviescommissie Van der Schans gemotiveerd heeft onderbouwd waarom de rapportages van Tielkemeijer en Van Waardenburg niet kunnen worden gevolgd. Het Schadeschap stelt zich voorts op het standpunt dat marktonderzoek, alhoewel op een juiste wijze toegepast door de Adviescommissie Van der Schans, in dit geval een onbetrouwbaar beeld geeft en geen uitsluitsel kan geven over waardevermindering als gevolg van grondgeluid en daarmee de omvang van de schade. Dat komt omdat tot 2003 grondgeluid een onbekend fenomeen was en het in het algemeen niet of nauwelijks mogelijk is de invloed van één (schade)factor (overlast van grondgeluid) op de waarde van een woning rechtstreeks te herleiden uit de ontwikkeling van de verkoopprijzen gedurende een bepaalde periode. De waarde van woningen wordt namelijk door een scala aan factoren bepaald. Hierbij is het feit dat sprake is van slechts enkele transacties, een extra complicerende factor. De Adviescommissie Van Heijst heeft in haar advies aangegeven om deze redenen gedwongen te zijn te zoeken naar een methode van taxeren met andere uitgangspunten dan gebruikelijk is in een planschadezaak, aan de hand waarvan de schade op zo objectief mogelijke wijze kan worden bepaald en vervolgens gekozen voor toepassing van de Vercammen 3-10% curve voor de vaststelling van de omvang van de schade. Het Schadeschap is de Adviescommissie hierin gevolgd.
7.1.3.
De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen (zie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3052 en 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).
7.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat doorgaans met behulp van marktgegevens kan worden onderzocht wat de waardedaling van een woning is als gevolg van een planologische wijziging. Dat is ook het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om planschade. In het onderhavige geval ligt dat evenwel anders. In dit geval moet immers worden bepaald wat het effect is van grondgeluid op de waarde van de woning van eisers. De rechtbank is van oordeel dat het Schadeschap het advies van de Adviescommissie Van Heijst heeft mogen volgen, waarin is geconcludeerd dat het aantal transacties van woningen dat beschikbaar is voor Hoofddorp-Noord rond de peildatum te klein is om hier betrouwbare conclusies uit te kunnen trekken. Zo komt de Adviescommissie Van der Schans tot gemiddeld 4 transacties per jaar in de periode 1997 - 2007 voor de wijk Vrijschot, zonder daarbij te differentiëren naar type woning. Tielkemeijer en Van Waardenburg komen op 19 transacties van vrijstaande woningen en 16 transacties van twee-onder-één-kap woningen in Vrijschot in de periode 2000-2007, wat derhalve met het door de Adviescommissie genoemde aantal overeenkomt.
Door het beperkte aantal gegevens is bovendien een rechtstreekse koppeling van de prijsontwikkeling aan de effecten van grondgeluid niet in afdoende mate te geven. Nu de rapportages van Tielkemeijer en Van Waardenburg geen afbreuk doen aan deze argumenten van de Adviescommissie, heeft het Schadeschap daar in redelijkheid geen gewicht aan hoeven toekennen. Ook de rapportage van Hordijk, die een trend in de prijsontwikkeling omlaag signaleert, kan eisers niet baten, nu voor de bepaling van de omvang van de schade niet kan worden volstaan met de signalering van een trend, maar een exacte waardevermindering moet kunnen worden vastgesteld. Bovendien kan ook de rapportage van Hordijk geen afbreuk doen aan de hiervoor weergegeven argumenten van de Adviescommissie Van Heijst. Gelet hierop heeft het Schadeschap in redelijkheid de Adviescommissie Van Heijst mogen volgen en kunnen afzien van het toepassen van marktonderzoek als methodiek om de omvang van het planologisch nadeel te bepalen en kunnen kiezen voor een andere, categoriale benadering voor de beantwoording van de vraag welk effect grondgeluid heeft op de waarde van de woning van eisers. De hiertegen gerichte beroepsgrond van eisers slaagt niet.
7.2.
Vercammen-curve
7.2.1.
Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de Adviescommissie Van Heijst ten onrechte Vercammen-35 als maatstaf heeft gebruikt om te bepalen of zich in de betrokken wijken in Hoofddorp-Noord een dusdanige hinder als gevolg van grondgeluid voordoet dat moet worden geconcludeerd tot een waardedaling van de woningen.
7.2.2.
Voor de vaststelling van de omvang van het planologisch nadeel op de peildatum heeft het Schadeschap zich gebaseerd op het advies van de Adviescommissie Van Heijst. De Adviescommissie heeft hierbij gebruik gemaakt van de zogenaamde Vercammen 3-10% (35dBa) curve. Deze curve is een methode om de te verwachten hinder door laagfrequent geluid tot uitdrukking te brengen. Het bepaalt de grenswaarden van toelaatbare geluidsniveaus waarbij 3 tot 10% van de doorsnee bevolking hinder ondervindt. De Adviescommissie heeft aangenomen dat een overschrijding van Vercammen-35 leidt tot een dusdanige mate van hinder van laagfrequent geluid dat sprake is van substantieel planologisch nadeel als gevolg waarvan tot een vermindering van de waarde van de woning kan worden geconcludeerd. Het staat vast dat bij de woning van eisers de curve wordt overschreden. De Adviescommissie heeft aan haar advies op dit punt het rapport van akoestisch adviesbureau LBP Sight van 2 maart 2015, opgesteld door E. Goudriaan, ten grondslag gelegd.
7.2.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2396) dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol. Dat betekent dat in dit geval grondgeluid objectief dient te worden geduid om te kunnen worden vergeleken in de oude en nieuwe planologische situatie. Gelet hierop en omdat de ervaring van grondgeluid een subjectief element is, heeft de Adviescommissie er terecht voor gekozen het grondgeluid te objectiveren teneinde de waardedaling van de woningen te kunnen bepalen. De Adviescommissie heeft aangenomen dat de aanwezigheid van grondgeluid leidt tot een waardedaling van de woning als sprake is van (een bepaalde mate van) hinder door het grondgeluid. Dat standpunt acht de rechtbank niet onredelijk. Evenmin is onredelijk dat Vercammen-35 is gebruikt als maatstaf om te bepalen of sprake is van een dusdanige hinder dat geconcludeerd moet worden tot een waardedaling van de woningen, omdat bij een overschrijding van deze curve 3 tot 10% van de doorsnee bevolking het geluid als hinderlijk ervaart. Andere maatstaven zoals de NSG-curve en de zogenaamde Vercammen 25dBa curve zijn voor de bedoelde beoordeling onvoldoende bruikbaar, omdat deze curven de gemiddelde gehoorgrens volgen. Overschrijding van deze laatste twee curven leidt ertoe dat laagfrequent geluid weliswaar hoorbaar is, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat dit geluid ook als hinderlijk wordt ervaren. Niet gebleken is dat het daarbij uitmaakt of laagfrequent geluid in avond- of nachturen ervaren wordt. Bij overschrijding van Vercammen-35 wordt het grondgeluid door een niet heel geringe groep als hinderlijk ervaren. Daarmee is de omvang van deze hinder zodanig dat aannemelijk is dat overschrijding leidt tot een waardedaling van de woningen. Het betoog van eisers slaagt niet.
7.2.4.
Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de conclusies van LBP Sight berusten op onvoldoende (zorgvuldig) onderzoek.
7.2.5.
De rechtbank stelt voorop dat LBP Sight bij de beoordeling van de vraag of Vercammen-35 wordt overschreden geen gebruik heeft gemaakt van de meetgegevens van het zogeheten NOMOS-systeem van de luchthaven Schiphol. De gegevens van het NOMOS-systeem zijn blijkens het rapport van LBP Sight van 2 maart 2015 uitsluitend gebruikt voor de beantwoording van de vraag naar het gemiddeld geluidniveau van het laagfrequent geluid in de drie betrokken wijken. Bij de toetsing van het gemeten grondgeluid aan Vercammen-35 heeft LBP Sight alleen gebruik gemaakt van de resultaten van door bureau Peutz in 2009 uitgevoerde geluidmetingen. De rechtbank acht het op zichzelf genomen niet onjuist dat LBP Sight gebruik heeft gemaakt van meetresultaten uit 2009. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze metingen geen bruikbaar beeld geven van het grondgeluid rondom de peildatum in november 2003. De rechtbank acht het voorts in beginsel niet onbegrijpelijk dat LBP Sight gebruik heeft gemaakt van metingen tijdens gemiddelde atmosferische omstandigheden (meewind, droog weer) en niet slechts van metingen tijdens de meest ongunstige (weers)omstandigheden voor grondgeluidhinder. Extremen zullen zich immers weinig voordoen, waardoor te verwachten valt dat de invloed van hinder door grondgeluid in de meest ongunstige situaties op de waarde van de woning gering is. Wel heeft LBP Sight ten onrechte uitsluitend meetgegevens uit het tijdvak maart-september bij de beoordeling betrokken. Daardoor is immers de helft van het jaar buiten beschouwing gebleven, terwijl bij koud weer, minder begroeiing en een hardere ondergrond het niveau van het grondgeluid hoger kan zijn. Ook is gedurende de winterperiode meer sprake is van wind uit noordoostelijke richting, de windrichting die in dit geval relevant is voor het grondgeluid in de betrokken woonwijken. In beginsel acht de rechtbank het derhalve niet onjuist dat LBP Sight bij de toetsing aan Vercammen-35 uit heeft willen gaan van een gemiddelde situatie, maar door geen metingen tijdens het koudere deel van het jaar bij de beoordeling te betrekken, valt niet uit te sluiten dat LBP Sight geen representatief beeld heeft kunnen krijgen van het grondgeluid jaarrond, waardoor de hinder ten gevolge van het grondgeluid derhalve mogelijk is onderschat. Dat maakt dat kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de rapportage van LBP Sight en de daarin getrokken conclusies.
7.2.6.
LBP Sight heeft voor haar rapportage voorts gebruik gemaakt van meetgegevens die door metingen buiten, in het zogeheten vrije veld, zijn verkregen. Vercammen-35 is een maatstaf voor het vaststellen van hinder binnen de woning. Voor de toetsing van de meetgegevens aan Vercammen-35 dient dus een omrekening plaats te vinden van buitengegevens naar binnengegevens. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met een correctie wegens de isolatie van de woningen en wegens het ontbreken van grond- en gevelreflectie bij vrije veld-metingen.
7.2.7.
De rechtbank stelt vast dat uit de Peutz notitie K blijkt dat in 2009 metingen zijn uitgevoerd in de betrokken wijken in Hoofddorp-Noord in woningen die als min of meer representatief (voor deze wijken) kunnen worden beschouwd. Daarbij is een zodanig lagere geluidsreductie als gevolg van isolatie vastgesteld dan de waarden van het Grensmaasprotocol, dat LBP Sight tot uitgangspunt heeft genomen, dat daardoor naar het oordeel van de rechtbank twijfel ontstaat aan de juistheid van de isolatiewaarden waar LBP Sight van is uitgegaan. Deze gegevens hadden dan ook niet zonder nader onderzoek aan de conclusies met betrekking tot Vercammen-35 ten grondslag mogen worden gelegd.
7.2.8.
Vast staat verder dat LBP Sight de gebruikte vrije veld-meetresultaten niet volledig heeft gecorrigeerd voor het ontbreken van bodem- en gevelreflectie. Ook dit punt is de rapportage van LBP Sight naar het oordeel van de rechtbank niet volledig.
7.2.9.
Gelet op het voorgaande kunnen de in het rapport van LBP Sight getrokken conclusies over de overschrijding van Vercammen-35 niet worden gedragen door het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Waar voor de wijk Vrijschot, waarin de woning van eisers ligt, tot een overschrijding van Vercammen-35 wordt geconcludeerd, geeft de rapportage - gelet op de hiervoor geconstateerde onvolledigheden in het onderzoek - geen juist en volledig beeld van de mate waarin Vercammen-35 wordt overschreden en daarmee van de ernst en omvang van het planologisch nadeel. Gelet op de beperkte vraagstelling van de Adviescommissie Van Heijst aan LBP Sight, namelijk uitsluitend de vraag of Vercammen-35 wordt overschreden, acht de rechtbank begrijpelijk dat de toetsing door LBP Sight beperkt is gebleven tot de vraag of al dan niet sprake was van overschrijding. Het vaststellen van de mate van overschrijding kon in dit geval evenwel niet achterwege blijven, nu de mate van overschrijding (en daarmee de ernst en omvang van het planologisch nadeel) bepalend zijn voor de indeling in de door de Adviescommissie Van Heijst gehanteerde verschillende categorieën van planologisch nadeel van middelzwaar (bij een substantiële planologische verslechtering) en licht (bij een geringe planologische verslechtering) en de daaraan gekoppelde schadepercentages. Niet valt uit te sluiten derhalve dat een volledig en deugdelijk onderzoek alsnog leidt tot indeling in een andere categorie en/of het hanteren van een ander schadepercentage.
7.2.10.
Het vorenstaande betekent dat het Schadeschap het op het rapport van LBP Sight gebaseerde advies van de Adviescommissie Van Heijst niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond van eisers slaagt.
7.3.
Eerste- en tweedelijnsbebouwing
7.3.1.
Eisers hebben naar voren gebracht dat het onderscheid tussen eerste- en tweedelijns bebouwing onvoldoende is onderbouwd.
7.3.2.
Het Schadeschap heeft voor de vaststelling van de waardedaling van woningen in de wijk Vrijschot een onderscheid gemaakt tussen woningen in de zogenoemde eerste lijn en woningen in de zogenoemde tweede lijn. Het Schadeschap heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de Adviescommissie Van Heijst die zich voor dit onderscheid heeft gebaseerd op de rapportage van LBP Sight van 2 maart 2015, waarin is opgenomen dat het grondgeluid na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afneemt.
7.3.3.
LBP Sight heeft in haar rapportage de notities van Peutz geïnventariseerd. In de rapportage is opgenomen dat uit notitie A en O van Peutz blijkt dat de laagfrequente geluidsniveaus na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afnemen (met circa 7 dB). Reeds op basis hiervan heeft de Adviescommissie Van Heijst een onderscheid tussen zogeheten eerste en tweedelijnsbebouwing gerechtvaardigd geacht. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van LBP Sight noch de notities van Peutz daarvoor echter voldoende feitelijke grondslag bieden. Om te beginnen vermeldt LBP Sight in een voetnoot al dat het in de notities van Peutz gaat om afstanden tussen de 300 en 500 meter verder weg van de Polderbaan. Dat zijn aanzienlijk grotere afstanden dan de Adviescommissie Van Heijst in aanmerking heeft genomen. Verder berust de conclusie in notitie O van Peutz op een zeer beperkt aantal meetpunten in de betrokken wijken, terwijl de overige meetpunten op veel grotere afstand liggen, hetgeen ook de voetnoot in de rapportage van LBP Sight verklaart. Het belevingsonderzoek van notitie I van Peutz, waarbij is vastgesteld dat minder hinder wordt waargenomen achter tenminste twee rijen/blokken woningen of andere gebouwen, berust op slechts één relevante waarneming in de wijk Vrijschot. Bij elkaar genomen zijn dit onvoldoende onderzoeksresultaten om daarop de verregaande conclusie te baseren, zoals de Adviescommissie Van Heijst heeft gedaan, dat achter de eerstelijns bebouwing zich een afname van hinder van grondgeluid voordoet die bovendien gevolgen heeft voor de waardedaling van de bewuste woningen. Daar komt nog bij dat het onderscheid (zichtbaar) is gemaakt door middel van het plaatsen een lijn op een kaart van de betrokken wijken. De exacte locatie van deze lijn is op geen enkele wijze onderbouwd. Het Schadeschap heeft het onderscheid dat de Adviescommissie Van Heijst heeft gemaakt in waardedaling tussen eerste- en tweedelijnsbebouwing dan ook niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond van eisers slaagt.
7.4.
Waardevermindering met 3%
7.4.1.
Eisers hebben aangevoerd dat het percentage van 3% voor de waardedaling van hun woning onvoldoende is onderbouwd.
7.4.2.
De Adviescommissie Van Heijst heeft gebruik gemaakt van een schadecategorie-indeling, waarbij is geconcludeerd dat de overschrijding van Vercammen-35 voor de zogenaamde eerstelijnsbebouwing moet worden aangemerkt als substantieel planologisch nadeel, waarbij de schadecategorie “middelzwaar/niet-gering” van 3-7% hoort en de overschrijding van Vercammen-35 voor de zogenaamde tweedelijnsbebouwing moet worden aangemerkt als gering planologisch nadeel, waarbij de schadecategorie “licht/gering” van 0-3% hoort. De rechtbank stelt voorop dat de keuze voor een schadecategorie-indeling met percentages op zichzelf genomen aanvaardbaar kan worden geacht, maar dat de categorie-indeling zelf, alsmede de keuze voor een percentage binnen die categorie, recht moeten doen aan het geconstateerde planologisch nadeel. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat er een juist en volledig beeld bestaat van de mate van overschrijding van Vercammen-35. Voor zover de Adviescommissie Van Heijst de mate van overschrijding van Vercammen-35, zoals deze naar voren komt uit de rapportage van LBP Sight, ten grondslag heeft gelegd aan de taxatie van 3% en 5% waardedaling van de woningen, heeft het Schadeschap het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld geeft de rapportage van LBP Sight immers onvoldoende inzicht in de mate van overschrijding van Vercammen-35.
7.4.3.
Het Schadeschap mag in beginsel afgaan op de door een deskundige adviescommissie gemaakte inschatting van de waardedaling van een woning. Wanneer marktgegevens onvoldoende informatie geven voor het vaststellen van de waardedaling van een groep woningen, is het - zoals hiervoor overwogen - niet onredelijk dat een categoriale benadering wordt gehanteerd, waarbij de waardedaling op een bepaald percentage wordt vastgesteld. Daarbij mag van de deskundigen echter wel worden verwacht dat tenminste enig inzicht wordt gegeven in de keuze voor het gekozen percentage (binnen een schadecategorie). Eisers betogen terecht dat de Adviescommissie Van Heijst geen enkel inzicht heeft gegeven in de gedachtegang die heeft geleid tot de taxatie van de waardedaling van 3%. De enkele verwijzing naar de categorie-indeling en gehanteerde schadepercentages in andere zaken, waarin door de bewoners langs de IJweg en Hoofdweg in Hoofddorp verzoeken om vergoeding van planschade wegens grondgeluid waren ingediend, kan in dit verband niet worden aangemerkt als een toereikende motivering. Ook deze beroepsgrond slaagt.
7.5.
Compensatie in natura
7.5.1.
Eisers hebben de aftrek die het Schadeschap heeft toegepast wegens compensatie in natura, bestreden.
7.5.2.
Zoals eerder vermeld, heeft de Adviescommissie Van Heijst het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels bij het bepalen van de omvang van de redelijkerwijs aan eisers te vergoeden planschade betrokken. Omdat met de reeds in 2011 en 2013 aanlegde ribbels eerste fase de hinder als gevolg van grondgeluid met ongeveer 5,5 dB is afgenomen en rekening houdend met de lange tijd die is verstreken tussen het moment waarop het grondgeluid zich voor het eerst heeft gemanifesteerd, in november 2003, en de aanleg van de eerste fase van de ribbels, acht de Adviescommissie het redelijk ten aanzien van de eerste fase van de ribbels een deel van de schade ter grootte van 1% van de Woz-waarde van de woning in aanmerking te nemen als compensatie in natura. De Adviescommissie acht het voorts redelijk ten aanzien van de tweede fase van de ribbels eveneens een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woning in aanmerking te nemen als compensatie in natura. De Adviescommissie heeft geadviseerd daarbij te bepalen dat als de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan is aangelegd, eisers alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden vergoed. Het Schadeschap heeft overeenkomstig beslist.
7.5.3.
De beoogde tweede fase van de ribbels is niet aangelegd op 1 januari 2017. Om die reden heeft het Schadeschap naar aanleiding van het daartoe gedane verzoek van eisers alsnog een schadevergoeding toegekend ter grootte van 1% van de Woz-waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente.
7.5.4.
Eisers hebben in de eerste plaats betoogd dat het Schadeschap niet bevoegd is tot compensatie anders dan in geld. Dit betoog slaagt niet. In artikel 2, tweede lid, van de Verordening Schadeschap luchthaven Schiphol 2012 (de Verordening) is bepaald dat het Schadeschap de vergoeding bepaalt in geld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen kan bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren is daarbij niet doorslaggevend (zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:305, en 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Het Schadeschap heeft derhalve niet in strijd met artikel 2 van de Verordening beslist.
7.5.5.
Eisers voeren voorts aan dat met de aanleg van de ribbels geen feitelijk afdoende beperking van het planologisch nadeel wordt gerealiseerd, althans dat de geluidreducerende werking van de ribbels onvoldoende is komen vast te staan, zodat reeds hierom niet kan worden geoordeeld dat de schade anderszins is verzekerd. Eisers bestrijden de conclusie van de Adviescommissie Van Heijst dat onderzoek van TNO heeft aangetoond dat de eerste fase van de ribbels heeft geleid tot een geluidreductie van ongeveer 5,5 dB.
7.5.6.
De rechtbank stelt voorop dat indien op basis van voldoende objectieve gegevens vast komt te staan dat als gevolg van de aanleg van geluidreducerende ribbels daadwerkelijk sprake is van een significante afname van de hinder door grondgeluid en aldus het planologisch nadeel ten dele zou worden weggenomen, dit de conclusie dat de tegemoetkoming als gevolg van compensatie in natura anderszins is verzekerd, kan rechtvaardigen. In dit geval is dat echter onvoldoende komen vast te staan.
7.5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie Van Heijst niet op basis van het rapport van TNO van 24 juni 2014 heeft kunnen concluderen dat sprake is van een dusdanige afname van hinder als gevolg van grondgeluid dat de schade anderszins is verzekerd. Het onderzoek van TNO dat ten grondslag ligt aan deze rapportage is voor die conclusie te beperkt geweest. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat de metingen van TNO zijn beperkt tot de 31,5 Hz octaafband en niet zien op het gehele geluidsspectrum voor laagfrequent geluid, terwijl alle deskundigen, waaronder het door verweerder ingeschakelde LBP Sight, het erover eens zijn dat er niet één maatgevend spectrum is aan te geven voor iedere positie aan de rand van Hoofddorp en de 31,5 Hz octaafband niet de voor grondgeluid meest dominante frequentie is. Voor de vaststelling van de mate van geluidhinder is het gehele spectrum van laagfrequent geluid tot 125 Hz immers relevant. Dat het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in zijn rapport ‘Grondgeluid rondom Schiphol’ van 6 november 2008, aanneemt dat de dominante frequentie 31,5 Hz is, maakt dat niet anders, nu dat niet een breed gedragen uitgangspunt betreft. Uit een artikel van Peutz (‘Gebulder op de grond’, tijdschrift Geluid nummer 2, juni 2010) blijkt dat het uitgangspunt van het NLR door nieuwe inzichten inmiddels achterhaald is. Daarnaast heeft TNO slechts gebruik gemaakt van één meetpunt, namelijk het NOMOS-meetpunt aan de rand van Vrijschot-Noord. Op andere posities in de betrokken wijken zijn geen metingen verricht, waardoor er geen gegevens zijn over het geluidreducerend effect van de ribbels op die posities en daarover derhalve geen conclusies kunnen worden getrokken. In dat verband is nog van belang dat LBP Sight in haar rapportage van 2 maart 2015 ook concludeert dat er aan de rand van Hoofddorp op verschillende posities ook verschillen in niveaus en karakter (concentraties bij andere frequenties) worden gemeten. Verder geldt ook met betrekking tot deze metingen, gelijk aan hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 7.2.5 tot en met 7.2.9 met betrekking tot de metingen van het grondgeluid is overwogen, dat het onderzoek is verricht gedurende een beperkte periode onder bepaalde atmosferische omstandigheden, waarbij aspecten als isolatie en bodem- en gevelreflectie niet, niet volledig of niet juist zijn betrokken.
8. Wettelijke rente
8.1.
Eisers hebben verder aangevoerd dat het Schadeschap ten onrechte geen wettelijke rente heeft vergoed over de aftrek vanwege de compensatie in natura. Volgens eisers dient over deze aftrek wel degelijk wettelijke rente te worden vergoed, omdat de ribbels op de peildatum nog niet waren aangelegd en eisers daardoor gedurende een lange periode, namelijk van november 2003 tot de aanleg in 2011 en 2013, hinder hebben ervaren.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Compensatie van schade in natura betekent dat de schade ten dele feitelijk niet is geleden doordat het planologisch nadeel gedeeltelijk is weggenomen. Compensatie in natura komt derhalve tot uiting in een geringere waardedaling van de woningen en daardoor in een geringer bedrag aan schadevergoeding. De wettelijke rente is een vergoeding voor de te late betaling van de vergoeding voor schade die op de peildatum is geleden. Voor feitelijk niet-geleden schade hoeft geen vergoeding in geld plaats te vinden en het Schadeschap is daarover dan ook geen wettelijke rente verschuldigd. Verder is de schadevergoeding die het Schadeschap heeft toegekend, een vergoeding voor planschade in de vorm van waardevermindering van de woningen van eisers en geen vergoeding voor de hinder die zij hebben ondervonden. De rechtbank wijst er wel op dat hiervoor onder 7.5 is geoordeeld dat het Schadeschap de aftrek wegens compensatie in natura onvoldoende heeft onderbouwd.
8.3.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat wettelijke rente dient te worden vergoed vanaf 1 november 2003 en niet vanaf de datum van hun aanvraag op 26 maart 2010. Volgens eisers lijden zij al vanaf 1 november 2003 schade.
8.4.
Het is vaste rechtspraak dat als planschadevergoeding wordt toegekend wettelijke rente dient te worden vergoed met ingang van de dag van ontvangst van de aanvraag. Het bestreden besluit I is hiermee in overeenstemming. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Redelijke termijn
9.1.
Eisers hebben aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
9.2.
Omdat de primaire besluiten zijn bekendgemaakt vóór 1 februari 2014 bedraagt de redelijke termijn voor bezwaar en beroep tezamen drie jaar. Eisers hebben in januari 2013 bezwaar gemaakt. Vastgesteld kan dan ook worden dat op de datum van deze uitspraak meer dan drie jaar zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank uitspraak doet binnen twee jaar na ontvangst van het beroepschrift, komt de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van het Schadeschap.
9.3.
De termijn is aangevangen op 9 januari 2013, de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door het Schadeschap. De termijn eindigt op de dag van de uitspraak van de rechtbank. Daarmee is de redelijke termijn met bijna 19 maanden overschreden. Voor ieder half jaar of een deel daarvan bedraagt de schadevergoeding € 500,00. De rechtbank zal het Schadeschap daarom veroordelen tot betaling van € 2.000,00 aan schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9.4.
Voor matiging van de hoogte van de schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Het is mogelijk dat eisers minder stress, ongemak en onzekerheid hebben ondervonden, omdat zij in bezwaar met anderen zijn opgetrokken. De rechtbank acht dat echter onvoldoende zwaarwegend om de schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn te matigen. Eisers hebben namelijk zelfstandig een aanvraag om schadevergoeding gedaan en hebben individuele besluiten ontvangen, waartegen zij deels op individuele gronden bezwaar hebben gemaakt. Eisers hebben daarop een individuele besluit op bezwaar ontvangen dat niet gelijkluidend is aan de besluiten van anderen en waarin afhankelijk van hun individuele situatie, zoals de waarde en de ligging van hun woning, een bedrag aan schadevergoeding is toegekend. Tegen dit besluiten hebben eisers individueel beroep aangetekend. Dit alles maakt dat voor wat betreft de stress, ongemak en onzekerheid die eisers hebben ondervonden, doorslaggevende betekenis toekomt aan hun positie als individu boven het gezamenlijke optreden met anderen tijdens de bezwaarschriftprocedure.
10. Kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase en in bezwaar
10.1.
Eisers hebben aangevoerd dat het Schadeschap ten onrechte de kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase niet heeft vergoed.
10.2.
Eisers hebben zich in de aanvraagfase, samen met 24 anderen, laten bijstaan door Flynth adviseurs en accountants (Flynth). Niet in geschil is dat de inschakeling van rechtsbijstand door eisers in de aanvraagfase redelijk was. Niet in geschil is verder dat de betrokken eisers met Flynth een no cure no pay-overeenkomst hebben gesloten voor het verlenen van juridische bijstand. Nu hen een schadevergoeding is toegekend, zijn zij derhalve gehouden om Flynth te betalen voor de verrichte werkzaamheden. Eisers hebben met hun brief van 29 april 2017 onderbouwd welke werkzaamheden Flynth in de aanvraagfase voor hen heeft verricht. Het Schadeschap heeft dit overzicht niet bestreden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze werkzaamheden door Flynth voor eisers tijdens de behandeling van hun aanvraag zijn verricht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de omvang van de door Flynth verrichte werkzaamheden (gemiddeld minder dan vier uur per cliënt) niet redelijk is of dat de gehanteerde uurtarieven (gemiddeld beneden de € 100,00 per uur) niet redelijk zijn. Het Schadeschap heeft hiertegen niets aangevoerd, behalve dat is verwezen naar een in de rechtspraak uitgezette lijn. Anders dan in de uitspraken waarnaar het Schadeschap heeft verwezen, hebben eisers in dit geval voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten van rechtsbijstand uitstijgen boven de door het Schadeschap toegekende vergoeding. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de door eisers gevraagde vergoeding van € 425,00 (inclusief BTW) voor tijdens de aanvraagfase gemaakte kosten dient te worden toegewezen. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal zelf voorzien door het Schadeschap te veroordelen deze kosten aan eisers te vergoeden.
10.3.
Eisers hebben aangevoerd dat het Schadeschap bij de vaststelling van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase het gewicht van de zaak ten onrechte als gemiddeld heeft aangemerkt.
10.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen grond de zwaarte van deze zaak anders te waarderen dan gemiddeld.
Het bestreden besluit II
11.1.
Omdat de tweede fase van de ribbels niet per 1 januari 2017 was aangelegd, hebben eisers een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend. Het Schadeschap heeft aan eisers vervolgens alsnog een bedrag van € 5.610,00 aan aanvullende schadevergoeding toegekend. Tevens heeft het Schadeschap wettelijke rente vergoed.
11.2.
Onder 7.5 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Schadeschap de aftrek wegens compensatie in natura onvoldoende heeft onderbouwd. Met het bestreden besluit II waarbij het Schadeschap een aanvullende schadevergoeding heeft toegekend, is deze aftrek deels ongedaan gemaakt. Tegen het deels ongedaan maken van de aftrek op zichzelf hebben eisers geen gronden aangevoerd.
11.2.
Eisers hebben zich wel op het standpunt gesteld dat wettelijke rente dient te worden vergoed vanaf 1 november 2003 en niet vanaf de datum van hun aanvraag op 26 maart 2010. Volgens eisers lijden zij al vanaf 1 november 2003 schade.
11.3.
Zoals in rechtsoverweging 8.4 is overwogen is het vaste rechtspraak dat als planschadevergoeding wordt toegekend wettelijke rente dient te worden vergoed met ingang van de dag van ontvangst van de aanvraag. Het bestreden besluit II is hiermee in overeenstemming. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep tegen het bestreden besluit I is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit I. Het Schadeschap dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers. Het Schadeschap dient zich opnieuw te beraden op de vaststelling van de waardevermindering van de woning van eisers en zal mogelijk nieuw advies moeten inwinnen of aanvullend onderzoek moeten laten uitvoeren. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van de bestuurlijke lus. De rechtbank acht het voorts wenselijk dat partijen de gelegenheid krijgen hoger beroep in te stellen tegen het oordeel van de rechtbank, alvorens extra kosten worden gemaakt en tijd wordt besteed aan aanvullend onderzoek. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
13. Eisers hebben verzocht te bepalen dat het Schadeschap een dwangsom verbeurt indien niet binnen de daarvoor geldende termijn een nieuw besluit wordt genomen. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. Verweerder zal mogelijk nieuw advies moeten inwinnen of aanvullend onderzoek moeten doen alvorens een nieuw besluit kan worden genomen. Gelet daarop kan de rechtbank thans niet overzien wat een redelijke termijn is voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank zal daarom in de uitspraak geen termijn verbinden aan de opdracht een nieuw besluit te nemen. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat dan evenmin aanleiding.
Kosten
14. Er bestaat aanleiding het Schadeschap te veroordelen in de proceskosten in beroep. Deze kosten bedragen € 990,00 voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting. Ook hier ziet de rechtbank geen grond de zwaarte van deze zaken anders te waarderen dan gemiddeld.
Eisers hebben tevens verzocht om vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten worden vergoed op basis van gebruik van openbaar vervoer 2e klasse.
De kosten ten bedrage van € 39,75 die eisers hebben gemaakt voor het toezenden van stukken aan de rechtbank per koerier, komen niet voor vergoeding in aanmerking vanwege de limitatieve opsomming van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
15. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Schadeschap aan eisers het door hen voor dit beroep betaalde griffierecht vergoedt. Voor het beroep tegen het bestreden besluit II heeft de rechtbank geen griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank:
I. verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit I:
III. draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit van 3 december 2012;
IV. verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
V. veroordeelt het Schadeschap tot het betalen van een vergoeding aan eisers van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 2.000,00;
VI. veroordeelt het Schadeschap tot vergoeding van de door eisers gemaakte kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase tot een bedrag van € 425,00;
VII. draagt het Schadeschap op het door eisers betaalde griffierecht van € 168,00 aan hen te vergoeden;
VIII. veroordeelt het Schadeschap tot vergoeding van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot een bedrag van € 9,52 aan reiskosten;
IX. wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.