In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van het dagloon op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die gedetineerd was geweest, stelde dat zijn dagloon te laag was vastgesteld omdat hij tijdens de referteperiode geen inkomen had kunnen genereren door zijn detentie. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van het dagloon door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) conform de wet was en dat er geen aanleiding was om van de geldende regelgeving af te wijken. Eiser had zijn WIA-uitkering aangevraagd na zijn vrijlating, maar de rechtbank vond dat de wet geen ruimte bood voor een andere referteperiode dan die door het UWV was gehanteerd. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bewust had gekozen voor de huidige regeling en dat de situatie van eiser niet als uitzonderlijk kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van het dagloon niet in strijd was met het loondervingsbeginsel en dat eiser geen recht had op een hogere uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.