Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres] , te Zaandam, eisers
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- Eisers hebben in ieder geval vanaf 26 januari 2003 tot en met 1 juli 2013 een gezamenlijke huishouding gevoerd op het adres [adres 1] . Deze gezamenlijke huishouding hebben eisers verzwegen.
- Eisers hebben tot 30 november 2012 onroerend goed op naam gehad met een waarde die de grens van het voor eisers geldende vrij te laten vermogen ruimschoots overstijgt. Dit hebben zij niet aan verweerder gemeld. Onduidelijk is verder hoe eisers dit vermogen hebben kunnen opbouwen en wat er vanaf 30 november 2012 met (de opbrengst van) het onroerend goed is gebeurd.
Verweerder heeft de gehele periode van bijstandverlening ter discussie gesteld terwijl in deze periode meerdere onderzoeken en herbeoordelingen door verweerder zijn uitgevoerd. Eisers beroepen zich daarom op de zogenoemde zes maanden jurisprudentie.
Voor zover er al gesproken kan worden van vermogen bedraagt dit, gelet op de aanwezige schulden, niet meer dan de vrij te laten vermogensgrens. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat na onderzoek aan eisers in februari 2014 weer bijstand is toegekend.
17 mei 2011 opnieuw met elkaar zijn getrouwd. In de periode van 29 januari 2002 tot
- Op 26 januari 2006 heeft een buurvrouw uit de [adres 2] verklaard dat eiser niet in die straat woont.
- Op 30 september 2009 heeft eiser tegenover de politie verklaard dat hij met zijn eigen auto in de richting van zijn woning aan de [adres 1] is gereden.
Eind 2014 en begin 2015 zijn de volgende verklaringen afgelegd:
- Eiser heeft verklaard dat hij samen met eiseres van [adres 13] naar de [adres 1] is verhuisd en meer dan 25 jaar op de [adres 1] heeft gewoond, hij en eiseres 10 tot 15 jaar gescheiden zijn geweest en dat hij tijdens de scheiding bij zijn zoon op de [adres 2] woonde.
- De (oud) bewoonster van de [adres 3] , in de periode van 18 november 2000 tot
De bewoners van de [adres 9] , vanaf 2010, hebben verklaard dat zij niet weten wie er op nummer [adres 1] hebben gewoond, zij eisers wel herkennen van de foto’s. Zij niet weten waar de mensen van de foto’s woonden op de [adres 1] .
De (oud) bewoner van de [adres 12] , tot en met 23 december 2003, heeft verklaard dat hij eiser herkent van de foto en dat eiser in de periode dat hij op de [adres 12] woonde op nummer [adres 1] woonde.
De door eiser in 2009 bij de politie afgelegde verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat vanaf 26 januari 2003 sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf, gelet op het moment van de verklaring, niet dragen.
Eisers in 2015 afgelegde verklaring is thans door eiser betwist. Uit het dossier volgt niet dat deze verklaring is opgetekend in een proces-verbaal. Het betreft eveneens een – zakelijke – samenvatting zodat ook hierbij aan de juistheid van de weergave kan worden getwijfeld. Bovendien zijn de verklaringen van eiser tegenstrijdig en is onduidelijk welke vragen er precies aan eiser zijn gesteld. Hieraan kan dan ook niet de waarde worden gehecht die verweerder daaraan heeft gehecht.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het recht op bijstand is ingetrokken over de periode van 26 januari 2003 tot 20 oktober 2009 en de terugvordering;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen over de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 26 januari 2003 tot 20 oktober 2009 en de terugvordering, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 990,-;
- draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 46,- aan hun te vergoeden.