Geschil12.In geschil is of en in hoeverre eiseres recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten voor het jaar 2012 en 2013.
13. Eiseres stelt primair dat zij recht heeft op een hogere aftrek in verband met specifieke zorgkosten dan verweerder heeft toegestaan. Daarnaast doet eiseres een beroep op een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het motiverings- en, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
14. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op een hogere aftrek. Ter zitting heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat de dieetkosten niet op eiseres drukken en derhalve ten onrechte in aftrek zijn toegestaan. Verweerder beroept zich hierbij op interne compensatie. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
16. Artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), tekst: 2012 en 2013, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en
b. het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5);
(…)
3. Uitgaven als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e, worden in aanmerking genomen voorzover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanspraken op vergoedingen of tegemoetkomingen alsmede genoten of te genieten vergoedingen of tegemoetkomingen worden aangewezen die buiten beschouwing blijven bij de bepaling van de omvang van hetgeen op de belastingplichtige aan uitgaven drukt.”
17. Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel, tekst 2012 en 2013, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hiertoe worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;
b. zaken en aanpassingen van zaken, niet zijnde een aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, voorzover deze zaken en aanpassingen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
3. Gezinshulp wordt als extra aangemerkt voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het bedrag dat volgt uit de volgende tabel. Bij een verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van
meer dan
maar niet meer dan
wordt gezinshulp geacht extra te zijn voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het in deze kolom vermelde percentage van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek
–
€ 30 593
0%
€ 30 593
€ 45 890
1%
€ 45 890
€ 61 181
2%
€ 61 181
–
3%
4. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele jaar een partner heeft, worden de uitgaven voor gezinshulp samengevoegd en geldt voor de toepassing van het derde lid het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De eerste volzin is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.
5. Uitgaven voor extra gezinshulp worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt met een medisch voorschrift gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die bevoegd is tot het voeren van de titel diëtist.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid, onderdeel f, en het zevende lid bedoelde voorschriften.
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.”
18. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de in aanmerking te nemen specifieke zorgkosten op eiseres rust. De rechtbank merkt op dat het onduidelijk is hoe de in de aangiften IB/PVV 2012 en 2013 verantwoorde specifieke zorgkosten zich verhouden tot de in beroep verstrekte overzichten van de medische onkosten over de jaren 2012 en 2013. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de overzichten de basis vormden van de in de aangiften geclaimde aftrek. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van de verstrekte overzichten van de medische onkosten over 2012 en 2013 en aan de hand daarvan per kostenpost beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
19. Bij Wet van 13 juli 2002, Stb. 2002, 520, is de Opiumwet gewijzigd teneinde, onder meer, regels te stellen met betrekking tot de productie van hennep voor geneeskundige doelen. Met ingang van 1 september 2003 is zogenoemde medicinale cannabis op doktersrecept via apotheken verkrijgbaar.
20. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of ten aanzien van de in de jaren 2012 en 2013 door eiseres gedane uitgaven voor cannabis sprake is van uitgaven voor een farmaceutisch hulpmiddel verstrekt op voorschrift van een arts.
21. Eiseres heeft de door haar gebruikte cannabis zelf gekweekt, ingekocht bij coffeeshops en, voor wat betreft de cannabisolie, gekocht in het “illegale circuit”. Ze heeft de cannabis dus niet verkregen bij een apotheek. Niet in geschil is dat op zich is voldaan aan het vereiste dat artsen aan eiseres het gebruik van cannabis hebben voorgeschreven. Het gebruik van cannabis is voor haar ook medisch noodzakelijk. Een en ander wordt bevestigd door de hiervoor aangehaalde medische verklaringen. Volgens verweerder is daarmee echter nog niet voldaan aan de vereisten voor aftrek, omdat de cannabis niet is ingekocht bij een apotheek. Verweerder stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat de onderhavige (niet bij een apotheek ingekochte) cannabis geen farmaceutisch hulpmiddel is.
22. De rechtbank acht aannemelijk dat de uitgaven voor de onderhavige (niet bij een apotheek ingekochte) cannabis uitgaven zijn voor farmaceutische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. In dit verband wordt gewezen op de hierboven aangehaalde medische stukken. Uit de verklaringen van de artsen [A] en [B] volgt dat eiseres vanuit medisch oogpunt aangewezen is op door haar zelf gekweekte en ingekochte cannabis en niet op de door apotheken verstrekte cannabis. Dit heeft blijkbaar te maken met de kenmerken van de verschillende variëteiten van cannabis. Specifiek voor wat betreft de kosten van zelfkweek is dit ook bevestigd in de hierboven genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Daarin is geoordeeld dat eiseres recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van de door haar zelf gekweekte cannabis. Verder wordt in meerdere medische stukken gesproken van cannabis “in eigen beheer”. Daarbij wordt in voorkomend geval niet alleen gewezen op het zelf kweken van cannabis, maar ook op het gebruik van cannabisolie (“concentraat”) en bij een coffeeshop ingekochte cannabis. Hieruit volgt dat eiseres ook de ingekochte cannabis en cannabisolie als farmaceutisch hulpmiddel gebruikt. De feiten in deze zaak wijken in zoverre dus af van die in de zaak in de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:814. 23. Voor zover verweerder zich heeft beroepen op het Besluit van 28 oktober 2009,
nr. CPP2009/1820M, van de staatssecretaris van Financiën, heeft het volgende te gelden.
In dat Besluit wordt als voorwaarde voor aftrek gesteld dat cannabis door een apotheek wordt verstrekt. Verweerder miskent daarbij echter dat het Besluit van 28 oktober 2009,
nr. CPP2009/1820M, bij het Besluit van 21 januari 2010, nr. DGB2010/372M, is komen te vervallen. Bovendien miskent verweerder dat reeds op grond van de wettelijke regeling de onderhavige uitgaven voor cannabis voor aftrek in aanmerking komen, ondanks dat de cannabis niet door een apotheek is verstrekt. Aan toepassing van een begunstigend beleidsbesluit wordt niet toegekomen.
24. Gelet op het vorenoverwogene komen naar de oordeel van de rechtbank de door eiseres gemaakte kosten voor de door haar zelf gekweekte cannabis alsmede de niet bij een apotheek ingekochte cannabis en cannabisolie als specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking.
25. Met betrekking tot de hoogte van het in aftrek te nemen bedrag wegens specifieke zorgkosten, merkt de rechtbank het volgende op. Verweerder heeft niet gesteld dat de door eiseres in 2012 en 2013 gedane uitgaven voor cannabis gedeeltelijk betrekking hebben op ‘niet-medicinale’ cannabis. Verweerder heeft dus niet gesteld dat de cannabis deels voor andere doeleinden wordt gebruikt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de door eiseres gedane uitgaven in 2012 en 2013 voor cannabis alle betrekking hebben op cannabis die is gebruikt op voorschrift van een arts. Blijkbaar zijn al die uitgaven medisch gezien noodzakelijk. Verder is niet in geschil dat kosten van de cannabis niet (kunnen) worden vergoed door zorgverzekeraars. Verwezen wordt naar hetgeen verweerder ter zitting hierover heeft verklaard. Daarnaast is met betrekking tot de hoogte van de aftrek van belang dat rekening dient te worden gehouden met de door eiseres ontvangen vergoeding van DWI. De kosten van de cannabis komen dus slechts voor aftrek in aanmerking voor zover deze de vergoeding van € 6.000 per jaar overstijgen. Het ligt op de weg van eiseres om de hoogte van de daadwerkelijke specifieke zorgkosten te onderbouwen.
26. Eiseres heeft onvoldoende betalingsbewijzen ingebracht. Eiseres heeft voor het jaar 2012 in het geheel geen betalingsbewijzen overgelegd. Voor het jaar 2013 heeft zij betaalbewijzen overgelegd voor een bedrag van in totaal € 4.119, maar daarmee heeft eiseres nog niet onderbouwd dat de uitgaven in dat jaar meer dan € 6.000 hebben bedragen. Voor wat betreft de in de overzichten genoemde kosten van elektra (2012 en 2013), cannabisolie (2012 en 2013) en hulp (2012) is in het geheel geen onderbouwing gegeven. Een en ander leidt tot de conclusie dat de thans verstrekte onderbouwing onvoldoende is. Dit laat echter het volgende onverlet. De rechtbank acht op zich aannemelijk dat in ieder geval voornoemde kosten van elektra en cannabisolie zijn gemaakt. Het is verder ook zeer wel mogelijk dat voor de cannabis en cannabisolie kosten zijn gemaakt die de vergoeding van DWI (ruim) te boven gaan. Er zijn echter onvoldoende gegevens voorhanden om van dit meerdere een schatting te maken. Anders dan in de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 juni 2006, ECLI:NL:RBHHA:2006:BA9589, heeft verweerder geen subsidiair standpunt ten aanzien van de hoogte van de kosten ingenomen. Slechts is gesteld dat niet aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan. 27. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, mede gezien het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil, eiseres in deze zaak in de gelegenheid stellen om inhoudelijk te reageren op deze tussenuitspraak. Zij krijgt in het bijzonder de gelegenheid om de kosten van de cannabis voor de jaren 2012 en 2013 met nadere bescheiden te onderbouwen. Daarbij dient te worden uitgegaan van hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld in deze tussenuitspraak. Ook merkt de rechtbank op dat het redelijk is om bij de onderbouwing van de kosten van de cannabisolie andere eisen dan gebruikelijk te stellen aangezien, zoals eiseres ter zitting onbestreden heeft verklaard, deze olie enkel in het illegale circuit wordt verkocht. Ook de hoogte van die kosten moeten echter door eiseres worden onderbouwd.
28. De rechtbank stelt eiseres in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gegevens te verstrekken. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen om binnen zes weken na doorzending door de rechtbank hierop te reageren. De rechtbank merkt daarbij op dat het partijen vrij staat om bij elkaar informatie in te winnen en, indien nodig, in overleg te treden.
Acupunctuur, tuinabehandelingen en fysiotherapie
29. Gelet op artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001 kan voor zover de acupunctuurbehandelingen door een arts geschieden, op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus geschieden, of door een paramedicus geschieden mits een bepaalde verklaring door die paramedicus is afgegeven, worden gesproken van geneeskundige of heelkundige hulp. Gesteld noch gebleken is dat de acupunctuurbehandelingen door een arts hebben plaatsgevonden.
30. Verder is in artikel 39, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001) nader gespecificeerd wat onder een paramedicus in de zin van artikel 6.17, negende lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 dient te worden verstaan.
Een acupuncturist is niet als paramedicus genoemd in artikel 39 van de URIB 2001. In het tweede lid van artikel 39 van de URIB 2001 staat voorts vermeld aan welke aspecten de verklaring als bedoeld in artikel 6.17, negende lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 moet voldoen. Een dergelijke verklaring van de betreffende behandelaar ontbreekt. De verklaring van dr. [D] voldoet niet aan de gestelde eisen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat geen beroep kan worden gedaan op de aftrek van de kosten van een acupuncturist. Hieraan doet niet af dat verweerder die kosten voor € 178 in aftrek heeft toegestaan.
31. De rechtbank is van oordeel dat de uitgaven in verband met de tuinabehandelingen evenmin tot aftrek kunnen leiden. Gesteld noch aannemelijk is dat hierbij sprake is van behandelingen door een arts of een paramedicus, en ook niet van behandelingen onder rechtstreeks toezicht of begeleiding van een arts, dan wel van een verklaring van de betreffende behandelaar als bedoeld in het tweede lid van artikel 39 van de URIB 2001.
32. Indien eiseres kosten heeft gemaakt voor de fysiotherapeut kunnen deze kosten mogelijkerwijs wel in aftrek worden gebracht. Hierbij is van belang dat de fysiotherapeut genoemd is als paramedicus in artikel 39, eerste lid, van de URIB 2001. Of de behandeling plaatsvindt onder rechtstreeks toezicht of begeleiding van een arts, dan wel eiseres beschikt over een verklaring van de fysiotherapeut die voldoet aan de vereisten van artikel 39, tweede lid, van de URIB 2001, is echter niet onderbouwd. Daarom kunnen deze kosten niet in aftrek komen. Overigens zijn de kosten ook niet onderbouwd met bewijzen en is niet aannemelijk gemaakt dat de kosten niet vergoed zijn door de zorgverzekeraar.
33. De kosten van de tandarts kunnen in aftrek worden gebracht, indien en voor zover deze kosten niet zijn of kunnen worden vergoed vanuit de zorgverzekering. De onderhavige kosten zijn echter niet onderbouwd met bewijzen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de kosten niet vergoed zijn of kunnen worden door de zorgverzekeraar. Om die reden oordeelt de rechtbank dat er geen recht op aftrek bestaat voor deze kosten.
34. De rechtbank is van oordeel dat gelet op artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 de kosten van de contactlenzen in het jaar 2012 en 2013 niet in aftrek kunnen worden gebracht.
Supplementen, vitamines, Chinese kruiden
35. In de hiervoor aangehaalde verklaring van dr. [C] staat dat eiseres genoodzaakt is om extra kosten voor supplementen te maken. Echter, uit deze verklaring blijkt niet dat eiseres de gestelde supplementen, vitamines en Chinese kruiden volgens de arts dient te gebruiken in het kader van haar ziekte. Dit betekent dat van deze middelen niet kan worden gezegd dat zij op voorschrift van een arts zijn verstrekt. In het midden kan daarom blijven of sprake is van farmaceutische hulpmiddelen. Overigens zijn de kosten ook niet onderbouwd met bewijzen.
36. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de kosten van supplementen, vitamines en Chinese kruiden niet voor aftrek in aanmerking komen.
37. In de verklaring van dr. [C] staat dat eiseres genoodzaakt is om extra kosten voor huid- en haarverzorging te maken. Echter, uit deze verklaring blijkt niet dat de gestelde producten voor huid- en haarverzorging zijn voorgeschreven door een arts. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat deze middelen op voorschrift van een arts zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat daarom de extra kosten voor huid- en haarverzorging niet voor aftrek in aanmerking komen. In het midden kan blijven of sprake is van farmaceutische hulpmiddelen. Overigens zijn de kosten ook niet onderbouwd met bewijzen.
38. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de in het overzicht genoemde kosten bij de drogist en apotheek zijn gedaan in het kader van haar ziekte. Voorts is niet duidelijk in hoeverre de betreffende middelen zijn voorgeschreven door een arts. Voor wat betreft met name de uitgaven bij de drogist is ook niet duidelijk of sprake is van farmaceutische hulpmiddelen. Uitzondering maakt de rechtbank voor de kosten in verband met de maagtabletten. Uit de verklaring van dr. [C] blijkt namelijk dat die zijn voorgeschreven door een arts. De kosten voor maagtabletten zijn echter niet onderbouwd met bewijzen. Dit heeft ook te gelden voor de andere kosten van de drogist en apotheek. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de kosten van de drogist en apotheek niet in aftrek kunnen worden toegelaten.
39. Eiseres heeft geen facturen omtrent de thuiszorg overgelegd. Daarom is niet duidelijk geworden in hoeverre kosten zijn gemaakt in de periode 2012 en 2013. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van de kosten van thuiszorg.
40. Voor het in aftrek toestaan van de kosten van een patiëntenvereniging is van belang of de activiteiten van die vereniging onderdeel zijn van en samenhangen met de medische begeleiding van de patiënt. Zij moeten vooral bestaan uit het geven van medische informatie en directe hulp onder verantwoordelijkheid van gespecialiseerde artsen. Gesteld noch aannemelijk is dat de contributie aan de Crohn vereniging aan deze voornoemde voorwaarden voldoet. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten daarom niet in aftrek kunnen worden gebracht. Bovendien zijn de kosten ook niet onderbouwd met bewijzen.
41. Niet in geschil is dat eiseres ziek is en aan haar door een arts twee diëten zijn voorgeschreven voor twee verschillende ziektebeelden, te weten een energieverrijkt in combinatie met eiwit verrijkt en lactosebeperkt/lactosevrij dieet en een koemelkeiwitvrij in combinatie met een glutenvrij dieet. In geschil is of eiseres aanspraak kan maken op dieetkosten, aangezien zij een vergoeding heeft ontvangen voor haar dieetkosten van DWI van € 9,50 per dag. Verweerder stelt dat de vergoeding het forfaitaire bedrag van artikel 37 van de URIB 2001 overstijgt en als gevolg daarvan er geen dieetkosten op eiseres drukken. Eiseres heeft ter zitting onbestreden gesteld dat de door haar gemaakte dieetkosten in verband met haar ziekte hoger zijn dan de door DWI verstrekte vergoeding.
42. De rechtbank acht het aannemelijk dat de dieetkosten van eiseres hoger zijn dan de verkregen vergoeding en dat op die grond gebruik kan worden gemaakt van het forfait, zoals opgenomen in artikel 37 van de URIB 2001. Op forfaitaire bedragen hoeven in de wettelijke systematiek vergoedingen niet in aftrek te worden gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de forfaitair berekende dieetkosten voor 2012 en 2013 terecht in aftrek zijn gebracht. Voor zover verweerder voor de dieetkosten een beroep doet op interne compensatie faalt dat beroep dus.
43. Eiseres heeft gesteld dat verweerder bij het doen van de uitspraken op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Eiseres stelt dat verweerder bij de beoordeling onvoldoende is ingegaan op de bijzondere medische situatie waarin zij verkeert. Verweerder heeft in de uitspraken op bezwaar echter aangegeven op welke gronden hij de aftrek van de specifieke zorgkosten heeft herzien. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee een afdoende motivering gegeven. Daarom heeft verweerder met het door hem genomen besluit het motiveringsbeginsel niet geschonden.
44. Eiseres heeft haar standpunt voor wat betreft de cannabis ook onderbouwd met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft, ter onderbouwing van haar standpunt, verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Haarlem van 14 juni 2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:BA9589. Gelet op het voorgaande hoeft dat standpunt geen behandeling. De rechtbank acht immers aannemelijk dat in zoverre sprake is van uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen op voorschrift van een arts. Voor wat betreft de hoogte van de aftrek komt eiseres geen beroep op het gelijkheidsbeginsel toe, omdat de hoogte afhankelijk is van hetgeen in een zaak gesteld en onderbouwd is (zie ook hierna met betrekking tot het vertrouwensbeginsel). In de door eiseres aangehaalde zaak was voorts sprake van een ander jaar en prijspeil, alsmede van andere hoeveelheden cannabis. 45. Eiseres doet voor wat betreft de cannabis een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij voert daarbij aan dat in het verleden de door haar in aftrek gebrachte kosten van cannabis door verweerder zijn geaccepteerd en dat verweerder nooit opmerkingen heeft gemaakt daarover.
46. Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vergelijk het arrest van 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179 en het arrest van 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:278) meer vereist dan de enkele omstandigheid dat een inspecteur de aangiften gedurende een aantal jaren heeft gevolgd.Er zullen bijkomende omstandigheden moeten zijn op grond waarvan bij de belastingplichtige de indruk is gewekt dat het volgen van de aangiften in voorafgaande jaren het gevolg is van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Tot die omstandigheden kan behoren de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld. Met het enkel bij een aangiftebiljet voegen van een specificatie is doorgaans het betrokken punt niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld (vgl. het arrest van 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996 en het arrest van13 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5229). 47. De rechtbank overweegt dat eiseres meerdere jaren zorgkosten in aftrek heeft gebracht. Onbestreden is dat zij daarbij altijd kosten van cannabis in aftrek heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van bijkomende omstandigheden op grond waarvan bij haar de indruk is gewekt dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling ten aanzien van de aftrekbaarheid van kosten van cannabis. Daarbij komt nog het volgende. Op dit moment staat nog alleen de hoogte van de in aftrek gebrachte zorgkosten ter discussie. De rechtbank gaat er van uit dat de hoogte van de kosten van cannabis ieder jaar verschilt. Ook al zou verweerder door niet van de eerder ingediende aangiften IB/PVV af te wijken vertrouwen hebben gewekt dat de in deze aangiften opgevoerde kosten van cannabis volledig aftrekbaar waren, dan heeft dit niet als consequentie dat dit vertrouwen ook voor andere jaren leidt tot aftrek van de geclaimde zorgkosten. Dit is slechts anders indien verweerder specifiek een standpunt lijkt te hebben ingenomen ten aanzien van de hoogte van de kosten. Dit is gesteld noch aannemelijk gemaakt. Voor wat betreft de hoogte van de aftrek komt eiseres dus sowieso geen beroep op het vertrouwensbeginsel toe.
48. Het voorgaande leidt onder meer tot de conclusie dat de rechtbank eiseres in de gelegenheid stelt de kosten met betrekking tot de cannabis nader te onderbouwen met bescheiden. De rechtbank stelt eiseres in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak inhoudelijk te reageren. Verweerder zal in de gelegenheid worden gesteld om op de stukken van eiseres binnen zes weken na doorzending door de rechtbank te reageren.
49. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.