In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten door belanghebbende, die in 2010 cannabis heeft aangeschaft voor medische doeleinden. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 10.285. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 9.151, maar belanghebbende was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep ongegrond verklaarde. Hij stelde dat hij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder de kosten voor cannabis aangeschaft bij coffeeshops en vervoerskosten voor zijn scootmobiel.
Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende bij coffeeshops aangeschafte cannabis niet op voorschrift van een arts was verkregen en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de gemaakte uitgaven. De kosten voor de vervoersmiddelen werden ook niet als specifieke zorgkosten erkend, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn vervoerskosten hoger waren dan die van vergelijkbare personen zonder ziekte of invaliditeit. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om voldoende bewijs te leveren voor de aftrekbaarheid van zorgkosten en de strikte voorwaarden waaronder dergelijke kosten in aanmerking komen voor belastingaftrek. De beslissing heeft implicaties voor de aftrekbaarheid van kosten die verband houden met de aanschaf van cannabis voor medische doeleinden, vooral in het licht van de vereisten voor bewijsvoering.