In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Eiseres had een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, maar na een melding van het UWV heeft verweerder een fraudeonderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten zou hebben verricht bij twee massagesalons. Op basis van deze bevindingen heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.970,00, wat 50% van het benadelingsbedrag was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres daadwerkelijk op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank oordeelde dat de waarnemingen en getuigenverklaringen onvoldoende waren om de boete te rechtvaardigen. Bovendien is er een belangrijke overweging dat de bewijslast bij een boete zwaarder ligt dan bij de beëindiging of intrekking van de bijstandsverlening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de boete opgeheven. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.488,00.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren bij het opleggen van sancties en de bescherming van de rechten van uitkeringsontvangers onder het EVRM.