Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
(gemachtigde: mr. H.A. Schoordijk).
Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, te Haarlem.
[naam 9] .
HAA 16/558 en HAA 16/1079.
Overwegingen
1.De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
nr. 717840/758237 (nota van beantwoording) heeft verweerder op de zienswijzen gereageerd en daarin aanleiding gezien het ontwerpbesluit op enkele punten te wijzigen.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder ontheffing verleend voor het doden van damherten met gebruikmaking van geweren met geluiddempers en de inzet van honden, niet zijnde lange honden, in de AWD en het NPZK. De ontheffing, die is verleend voor de periode vanaf de inwerkingtreding van het besluit tot het einde van de duur van het FBP, geldt tot de verzochte ondergrens is bereikt van 800 damherten in de AWD en 200 damherten in het NPZK. Aan dit besluit heeft verweerder - onder verwijzing naar het FBP - ten grondslag gelegd dat als gevolg van de groeiende populatie damherten in de AWD en het NPZK aanzienlijke schade is en zal ontstaan aan de flora en fauna ter plaatse en dat vanwege aanrijdingen met damherten de openbare veiligheid, te weten de verkeersveiligheid, in geding is. Daarom is volgens verweerder beheer van de populatie damherten noodzakelijk. Nu is aangetoond dat sprake is van een schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied, kan ook ontheffing worden verleend met het oog op het reguleren van de populatieomvang. Uit het FBP en de reeds uitgevoerde maatregelen blijkt dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn om de schade aan flora en fauna te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten. Voorts zal de gunstige staat van instandhouding van het damhert door de verlening van de ontheffing niet in gevaar komen.
(a) in het belang van de openbare veiligheid; (…)
(d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna; of
(e) met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Op grond van het vierde lid wordt de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
Eiseres voert aan - samengevat en zoals ter zitting is toegelicht - dat het FBP dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet betrouwbaar is, omdat de samenstellers van het FBP vooringenomen zijn en motieven hebben willen vinden om de populatie damherten door middel van afschot te controleren. Dit is begrijpelijk, gelet op de samenstelling van de begeleidingscommissie en de omstandigheid dat het Faunafonds in zijn algemeenheid altijd positief adviseert over voorgenomen afschotplannen om overlast door grote hoefdieren terug te brengen. Het FBP is aldus slechts een selectieve, onjuiste weergave van de werkelijkheid, waarbij de belangen die eiseres behartigt ten onrechte niet zijn betrokken. Verweerder mocht daar derhalve niet van uitgaan, doch had zelf andere organisaties om advies moeten vragen. Nu dat niet is geschied, kan het FBP niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd en kan het bestreden besluit reeds daarom geen stand houden.
8.2. Uit artikel 68, eerste lid, Ffw volgt dat de bevoegdheid tot verlening van ontheffing van het verbod om te doden alleen is gegeven indien geen andere bevredigende oplossing bestaat. Uit vaste jurisprudentie volgt (onder meer de uitspraak van de Afdeling van