ECLI:NL:RBNHO:2016:3441

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
C/15/239742 HA RK 16/33
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid door de rechtbank

Op 25 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Bloemberg. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. R. Kuiper, mr. I.A.M. Tel en mr. W. Aardenburg. Verzoekster vorderde wraking omdat zij vreesde dat de rechters partijdig waren, nadat de voorzitter van de rechtbank een foutieve datum in de tenlastelegging had aangekaart, net nadat de officier van justitie een wijziging had gevorderd. Dit leidde tot de indruk dat de rechtbank de officier van justitie wilde helpen, wat de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij verzoekster wekte.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van zowel verzoekster als de rechters in overweging genomen. De rechters stelden dat zij handelden in het belang van de verdachte door de datum in de tenlastelegging te corrigeren, maar de rechtbank oordeelde dat de timing van deze opmerking de schijn van partijdigheid wekte. De rechtbank benadrukte dat de onpartijdigheid van de rechter essentieel is en dat zelfs de schijn van partijdigheid moet worden vermeden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de zaak verder behandeld zal worden door andere rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/239742 HA RK 16/33
Beslissing van 25 maart 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. R. Kuiper, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel,
mr. W. Aardenburg,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Namens verzoekster is op 25 februari 2016 ter zitting de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Haarlemmermeer, aanhangige zaak met als parketnummer 15/871825-15, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd. De officier van justitie heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 17 maart 2016. Verzoekster, de rechters en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw. De rechters en de officier van justitie zijn, met bericht, niet verschenen.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is een gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid en partijdigheid ontstaan, nu een nog te voeren verweer op voorhand om zeep te lijkt te zijn geholpen doordat de rechtbank de officier van justitie lijkt te hebben gesouffleerd in verband met een foutieve vermelding van de datum waarop het tenlastegelegde feit zou hebben plaatsgevonden. Vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting is het aan de officier van justitie om de datum in de tenlastelegging te bepalen en niet aan de rechtbank. Door dit punt desondanks aan de orde te stellen is sprake van het souffleren van de officier van justitie. Het verzoek tot wraking betreft de gehele kamer van de rechtbank, omdat ook de oudste rechter in dit verband het woord heeft gevoerd.
De raadsvrouw heeft ter zitting het verzoek als volgt nader toegelicht. Gezien de schriftelijke reactie van de rechters leest de raadsvrouw dat de door de voorzitter en oudste rechter gemaakte opmerkingen namens de hele zittingscombinatie zijn gemaakt. Daarom strekt het wrakingsverzoek zich nog steeds uit tot alle rechters.
De officier van justitie heeft tijdens de zitting van 25 februari 2016 een vordering wijziging tenlastelegging ingediend. De verdediging heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Nog voordat de rechtbank op de vordering had beslist, maakte de voorzitter een opmerking over de datum in de tenlastelegging in relatie tot de data in het dossier. Op dat betreffende moment was het niet aan de rechtbank om dit punt glad te strijken. Het is niet van belang of er sprake is van een kennelijke fout. De rechtbank dient op dat moment alleen een beslissing te nemen over de vordering. Door op de (mogelijk) verkeerde datum te wijzen, bemoeit de rechtbank zich met de inhoud van de tenlastelegging, namelijk de tijdsaanduiding. Een foutieve tijdsaanduiding staat aan een bewezenverklaring in de weg. Door die datum ter discussie te stellen meteen nadat de officier van justitie een vordering wijziging tenlastelegging heeft gedaan, is de rechtbank de officier aan het souffleren. De rechtbank is op dat moment op de stoel van de officier van justitie gaan zitten, althans heeft ten aanzien van verdachte die indruk gewekt. Al voordat de inhoudelijke behandeling was aangevangen, heeft de rechtbank op de datum gewezen. Pas na beraadslaging zou de rechtbank zich moeten uitlaten over een kennelijke misslag in de tenlastelegging, maar op het moment van de vordering wijziging tenlastelegging is dit niet aan de orde. Doordat de rechtbank op dat specifieke moment het punt van de datum aan de orde stelde, is de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid en/of de schijn van vooringenomenheid bij verdachte gewekt. Hiertoe heeft de raadsvrouw verwezen naar drie uitspraken van Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2016:1336), Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2010:BK8530) en Rechtbank Arnhem (ECLI:RBARN:2009:BK0047). Het verzoek moet derhalve gegrond worden verklaard, aldus de raadsvrouw.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben zich in de schriftelijk reactie van 10 maart 2016 op het volgende standpunt gesteld. Van het souffleren van de officier van justitie is geen sprake. Bij de voorbereiding van deze zaak was het de rechtbank opgevallen dat het dossier waarover zij beschikte betrekking had op de invoer van cocaïne op 26 september 2015, terwijl in de tenlastelegging onder feit 1 de datum 26 november 2015 was vermeld. Om misverstanden te voorkomen, de juiste inhoud van de tenlastelegging vast te stellen en te verzekeren dat de verdachte niet in haar verdediging zou worden geschaad, heeft de rechtbank bij monde van de voorzitter (en de oudste rechter) dit punt aan de orde gesteld. Hiermee is in overeenstemming gehandeld met de geldende rechtspraak (HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3047 en HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662, NJ 2009/494). Uit genoemde rechtspraak volgt dat een op een misslag berustende datum in de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd kan worden. Mits verdachte niet in haar verdediging wordt geschaad, is daarvoor geen wijziging van de tenlastelegging nodig. Het vaststellen van de juiste inhoud van de tenlastelegging door de rechtbank volstaat. Wel moet dan dus duidelijk zijn dat sprake is van een misslag en moet de verdediging weten waartegen zij zich heeft te verweren. In dat verband is het punt van de datum aan de orde gesteld.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich in haar schriftelijke reactie van 17 maart 2016 op het volgende standpunt gesteld. De hoofdzaak van verdachte werd gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken van twee medeverdachten, waarbij het ging om een feit dat zou zijn gepleegd op 26 september 2015. Bij de voordracht van de zaak van verdachte is verwezen naar de voordracht van de twee medeverdachten. Hierbij is aangegeven dat het hetzelfde feit betrof. De voorzitter heeft toen gevraagd of het wel klopte dat het eerste feit op de tenlastelegging van verdachte hetzelfde feit betrof als dat van de medeverdachten. De officier van justitie heeft toen geantwoord dat de datum in de tenlastelegging van verdachte inderdaad niet juist was en bevestigd dat het ten laste gelegde feit hetzelfde feit betrof als dat van de medeverdachten. De vraag van de voorzitter is door de officier van justitie niet ervaren als het souffleren van het Openbaar Ministerie. De voorzitter wilde, naar de inschatting van de officier van justitie, duidelijkheid over het verwijt dat het Openbaar Ministerie aan verzoekster maakte. De voorzitter heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de rechtbank moet kunnen beoordelen of sprake is van een misslag, nu het dossier ziet op slechts twee smokkelincidenten. Het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om na het pleidooi en zelfs in hoger beroep de tenlastelegging te wijzigen. Er is geen sprake van handelen van de rechtbank die bij de verdachte een objectieve vrees voor partijdigheid kan rechtvaardigen. Het verzoek dient ongegrond te worden verklaard.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
5.2
Vaststaat dat de voorzitter, meteen nadat de officier van justitie een aantal wijzigingen in de tekst van de tenlastelegging had gevorderd, aan de orde heeft gesteld dat als datum op de tenlastelegging van feit 1 is vermeld 26 november 2015, terwijl in het dossier sprake leek te zijn van een incident op 26 september 2015 en aan de twee medeverdachten ook een feit dat zou hebben plaatsgevonden op 26 september 2015 werd verweten. De door de officier van justitie gevorderde wijzigingen zagen daar niet op.
Uit de door de gewraakte rechters aangehaalde jurisprudentie volgt dat het op de weg ligt van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, mits de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Zo’n verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 Sv, maar slechts een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het Openbaar Ministerie of van de verdachte is vereist. Gelet hierop ligt het in de rede om wanneer de rechter constateert dat mogelijk sprake is van een misslag in de tenlastelegging, dit ter zitting aan de orde te stellen om te kunnen toetsen of de verdachte al dan niet in zijn verdediging wordt geschaad als de rechtbank zou overgaan tot verbetering. Door evenwel dit punt aan de orde te stellen net nadat de officier van justitie een wijziging tenlastelegging had gevorderd en nog voordat de rechtbank daarover had beslist, kan ten aanzien van verzoekster de indruk zijn gewekt dat de rechtbank de officier van justitie wilde helpen althans wilde behoeden voor een fout in de tenlastelegging die aan een bewezenverklaring in de weg zou (kunnen) staan. De omstandigheid dat de officier van justitie ook naar aanleiding van het pleidooi van verzoekster waarin deze een verweer had willen voeren dat gericht was op de onjuiste datum, nog een wijziging van de tenlastelegging had kunnen vorderen, maakt het vorenstaande niet anders. Juist de omstandigheid dat de rechtbank op het hiervoor omschreven moment op eigen initiatief de mogelijke misslag aan de orde stelde, maakt dat bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees is kunnen ontstaan, althans de schijn kan zijn gewekt dat bij de rechtbank sprake was van vooringenomenheid.
5.3
De feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, leveren derhalve grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek om wraking toe,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door andere rechters en beveelt dat de zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team straf, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J. Dijk, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. K.I. Oyunlu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.