Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het derde middel
middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
4.Slotsom
5.Beslissing
28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor witwassen, waarbij de tenlastelegging onder 10 primair en subsidiair was geformuleerd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat het aan de rechter is om misslagen in de tekst van een tenlastelegging te verbeteren, zolang de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. In deze zaak was de tenlastelegging primair toegesneden op artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 420ter Sr, en subsidiair op artikel 420quater, eerste lid, aanhef en onder a, Sr. Het Hof had echter aan de tenlastelegging bestanddelen toegevoegd die niet als herstel van een misslag konden worden gezien, maar als een wijziging van de tenlastelegging. Dit leidde tot de conclusie dat de wijziging enkel op basis van de artikelen 313 en 314 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had kunnen plaatsvinden.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, maar dat de toevoegingen aan de tenlastelegging niet correct waren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 10 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van deze onderdelen van de zaak. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef, behalve voor de specifieke onderdelen die opnieuw beoordeeld moesten worden.