ECLI:NL:RBNHO:2016:2364

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1624
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ziektewetuitkering bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Superstar B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De kern van de zaak betreft de vraag of een werkneemster recht had op een ziektewetuitkering aan het einde van de wachttijd, in het bijzonder of haar arbeidsongeschiktheid gerelateerd was aan haar zwangerschap. De werkneemster had zich ziek gemeld en was zwanger geworden, maar de rechtbank oordeelde dat haar klachten, die tot arbeidsongeschiktheid leidden, vóór de zwangerschap waren ontstaan en niet zwangerschapsgerelateerd waren. De rechtbank baseerde haar oordeel op medische stukken en de verzekeringsgeneeskundige richtlijn, die stelt dat er een oorzakelijk verband moet zijn tussen de klachten en de zwangerschap. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat de klachten mogelijk verergerd waren door de zwangerschap, niet voldoende was om te concluderen dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg was van de zwangerschap. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1624 en HAA 15/2774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2016 in de zaak tussen

Superstar B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Ritsma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2014 heeft verweerder aan [werkneemster] (hierna te noemen: werkneemster) met ingang van 30 oktober 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, te weten een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van eveneens 11 november 2014 heeft verweerder bepaald dat eiseres als eigenrisicodrager het financiële risico voor de betaling van deze uitkering dient te dragen.
Bij besluiten van 23 februari 2015 (de bestreden besluiten 1 en 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 11 november 2014 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 februari 2015 heeft verweerder bepaald dat de werkneemster vanaf 18 juni 2014 niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap en dat zij per die datum geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 7 mei 2015 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 februari 2015 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisname van medische gegevens van de werkneemster uitsluitend is toegestaan aan de gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 3 februari 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De werkneemster was in dienst bij eiseres als verkoopster. Op 12 juli 2012 heeft zij zich ziek gemeld met gezondheidsklachten. In augustus 2012 is zij zwanger geworden en op [datum 1] 2013 is haar kind geboren. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof is aan haar een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) verstrekt. In [maand] 2014 is de werkneemster opnieuw zwanger geraakt. Op 29 augustus 2014 heeft verweerder een aanvraag voor een WIA-uitkering van de werkneemster ontvangen. Het einde van de wachttijd is vastgesteld op 29 oktober 2014. De verzekeringsarts heeft de werkneemster tijdelijk niet belastbaar geacht voor arbeid, op grond waarvan verweerder de besluiten van 11 november 2014 heeft genomen. Deze besluiten heeft verweerder na bezwaar gehandhaafd.
1.2
Bij besluit van 22 december 2014 heeft verweerder bepaald dat de werkneemster met ingang van 16 december 2014 recht heeft op een WAZO-uitkering. Op 20 januari 2015 heeft eiseres de werkneemster vanaf 18 juni 2014 ziek gemeld en een aanvraag voor een ZW-uitkering gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het besluit van 25 februari 2015 genomen, welke besluit verweerder na bezwaar heeft gehandhaafd.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster per einde van de wachttijd niet heeft gerelateerd aan haar zwangerschap. De werkneemster was vanaf tenminste 18 juni 2014 opnieuw zwanger, als gevolg waarvan haar behandeling is gestaakt. In dit verband verwijst eiseres naar de verzekeringsgeneeskundige richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak van arbeidsongeschiktheid voor haar arbeid’ (hierna: de richtlijn) van 1 mei 2014, waarin is opgenomen dat als oorzaak voor een mogelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap wordt aangemerkt het stoppen of niet starten met behandeling/medicatie in verband met de zwangerschap. Hiervan is volgens eiseres sprake. Daarbij geldt dat als een afweging aan de hand van de algemene criteria leidt tot twijfel, een causaal verband met de zwangerschap moet worden aangenomen. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:267), waaruit volgt dat verweerder de richtlijn verplicht moet toepassen, bij twijfel er van uit moet worden gegaan dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling en het aan verweerder is om buiten twijfel te stellen dat er een andere oorzaak is van arbeidsongeschiktheid en dat bij meerdere oorzaken van de arbeidsongeschiktheid die ten gevolge van de zwangerschap en/of bevalling prevaleert. Voorts heeft eiseres een rapport overgelegd van verzekeringsarts drs. [naam] , die meent dat de arbeidsongeschiktheid is gerelateerd aan de zwangerschap. [naam] heeft daarbij aangegeven dat sprake is van een toenamen van de klachten tijdens de zwangerschap en dat de arbeidsongeschiktheid zonder de zwangerschappen mogelijk eerder zou zijn geëindigd, hetgeen eveneens door het Uwv wordt aangenomen. Omdat de werkneemster volgens eiseres recht heeft op ziekengeld, heeft verweerder ten onrechte besloten de WIA-uitkering van werkneemster op haar te verhalen. In de richtlijn is verwezen naar de wetsgeschiedenis van artikel 29a van de ZW, waaruit blijkt dat is beoogd om niet-beïnvloedbaar verzuim in verband met zwangerschap een collectief te dragen risico is en dat dat het dragen van risico door de werkgever op grond van het ILO-verdrag 103 is uitgesloten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de medische stukken evident naar voren komt dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster is ontstaan voor haar eerste zwangerschap en niet zwangerschapsgerelateerd is. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster mogelijk langer duurt vanwege haar zwangerschappen, omdat daardoor een beperkte behandeling mogelijk is, maar dat zulks niet betekent dat sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Daarbij heeft de verzekeringsarts nog aangegeven dat ook het voorbestaan van de klachten niet zonder meer gerelateerd is aan de zwangerschap, nu ook bij het inzetten van medicatie er geen garantie is dat de klachten verminderen. De zwangerschap en ook het daaraan gerelateerde verminderde vermogen tot het inzetten van medicatie heeft volgens hem ten hoogste een mogelijk verlengend effect gehad op de klachten en daardoor op de arbeidsongeschiktheid.
4.1
In artikel 29a van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouwelijke verzekerde recht op ziekengeld heeft, indien zij, voorafgaand aan de dag waarop zij recht heeft op uitkering van de Wazo, ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap. Nadat het recht op uitkering op grond van de Wazo is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
4.2
In artikel 82, eerste en vierde lid, van de Wia is, voor zover hier van belang, bepaald dat de eigenrisicodrager het risico draagt van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond, tenzij de uitkering wordt toegekend aan de verzekerde die uit de dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van de ZW.
4.3
Het belang van eiseres in onderhavige procedures is er in gelegen dat indien de werkneemster bij het einde van de wachttijd recht had op een ziektewetuitkering, eiseres niet het eigenrisico van de WGA-uitkering van werkneemster draagt. Ingevolge de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:864) doet zich inderdaad de situatie van artikel 82, vierde lid, van de WIA voor, indien de werkneemster direct voorafgaand aan de aan haar toegekende WGA-uitkering recht had op een uitkering ingevolge artikel 29a van de ZW.
4.4
In paragraaf 3.1.1. van de richtlijn is een niet-limitatieve indeling in categorieën van oorzaken voor mogelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van de zwangerschap en bevalling opgenomen. Klachten, stoornissen en beperkingen in het functioneren door het stoppen of niet starten met behandeling/medicatie in verband met de zwangerschap, vallen onder categorie V. In de richtlijn onder categorie V is het volgende opgenomen:
Voorbeeld:
Wanneer tijdens de zwangerschap klachten ontstaan en niet wordt gestart met behandeling/medicatie, of wanneer klachten toenemen als gevolg van het stoppen met behandeling/medicatie, kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
1.
De behandeling/medicatie is op medische indicatie of medisch advies niet gestart of gestopt.(..).
2.
De behandeling/medicatie is niet gestart/gestopt zonder medische indicatie of medisch advies.
In de eerste situatie moet, als sprake is van arbeidsongeschiktheid, deze worden gezien als gevolg van de zwangerschap, in de tweede situatie niet.
In de richtlijn is voorts vermeld dat bij een klacht, stoornis of beperking uit de categorie V het verband tussen arbeidsongeschiktheid en zwangerschap/bevalling niet zonder meer duidelijk. Hier dient een toets met behulp van de algemene criteria plaats te vinden. Deze algemene criteria luiden als volgt:
Is de klacht, stoornis of beperking ontstaan tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
Heeft de klacht, stoornis of beperking een relatie met (direct) bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen en/of de hormonale veranderingen als gevolg van de zwangerschap/bevalling?
Maakt het tijdstip van optreden van de klacht, stoornis of beperking in relatie tot de duur van de zwangerschap/kraamperiode het verband tussen klacht en zwangerschap/bevalling aannemelijk(er)?
Is de klacht, stoornis of beperking verergerd tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
Is er sprake van arbeidsongeschiktheid, dan geldt dat hoe meer vragen bevestigend kunnen worden beantwoord, des te meer aanleiding er is de arbeidsongeschiktheid te beoordelen als gevolg van zwangerschap of bevalling.
5.1
In geschil is de vraag of de werkneemster aan het einde van de wachttijd recht had op ziekengeld als bedoeld in artikel 29a van de ZW.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich een situatie als bedoeld in categorie V van de richtlijn niet voor. Aan de hand van de medische stukken kan worden vastgesteld dat de klachten van de werkneemster, waardoor zij arbeidsongeschikt is geworden, zijn ontstaan vóór de eerste zwangerschap van de werkneemster en dat deze klachten niet zwangerschapsgerelateerd zijn. Zoals blijkt uit de richtlijn dient een situatie als bedoeld in categorie V worden bezien in samenhang met de algemene criteria, zoals hierboven vermeld. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een oorzakelijk verband dient te bestaan tussen de klacht en de zwangerschap. Een situatie, waarin de klachten zijn ontstaan voorafgaand aan de zwangerschap en deze klachten niet zwangerschapsgerelateerd zijn, valt dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet onder categorie V. De omstandigheid dat de klachten van de werkneemster mogelijk zijn verergerd tijdens de zwangerschap door het niet gebruiken van medicatie, hetgeen overigens gelet op de verklaring van de behandelend arts van 9 juli 2014 – die spreekt van een stabilisatie van de klachten – in deze zaak niet genoegzaam is gebleken, betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap. Daarbij is tevens relevant de opmerking van de verzekeringsarts dat ook bij het inzetten van medicatie er geen garantie is dat de klachten verminderen en de omstandigheid dat de werkneemster ook vanwege de bijwerkingen de medicatie heeft gestaakt. Bovendien valt uit de medische stukken niet af te leiden dat een mogelijke verergering van de klachten in relatie staat tot het niet gebruiken van medicatie. Het standpunt van de verzekeringsarts dat de arbeidsongeschiktheid mogelijk langer duurt doordat de behandeling tijdelijk is gestaakt wegens de zwangerschap, betekent nog niet dat sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk toegelicht dat de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van de zwangerschap en/of bevalling van de werkneemster. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake. Nu moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de criteria uit de richtlijn, is voor het aannemen van een situatie waarin aan de werkneemster het voordeel van de twijfel moet worden gegund geen grond aanwezig.
6. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen van eiseres, gericht tegen de bestreden besluit 1, 2 en 3, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. van Wees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.