In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Gemert, en de korpschef van politie als verweerder. Het geschil betreft een informatieverzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot stukken over een verkeersboete die aan de eiser was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van de korpschef, waarin het verzoek om openbaarmaking werd ingewilligd, deels gegrond was verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het procesgedrag van de gemachtigde blijk geeft van misbruik van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is gesteld dat een machtiging tot het voeren van procedures voldoende specifiek moet zijn. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde, mr. Van Gemert, op de hoogte was van de juiste procedures en dat het indienen van het Wob-verzoek niet bedoeld was voor de openbaarmaking van documenten, maar om deze te gebruiken in een administratief beroep tegen de verkeersboete. Dit wijst op een bewuste keuze om de Wob te misbruiken voor andere doeleinden.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het procesgedrag van de gemachtigde misbruik van recht vertoont. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.