ECLI:NL:RBNHO:2015:6199

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel - Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en Alcoholslotprogramma, beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon wiens rijbewijs ongeldig was verklaard, en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), die als verweerder optreedt. Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen op basis van onvoldoende medewerking aan het Alcoholslotprogramma (ASP). Het primaire besluit van 3 mei 2013 werd gevolgd door een bestreden besluit op 21 mei 2014, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden zijn rijbewijs ongeldig verklaard kreeg vanwege het besturen van een voertuig met een te hoog ademalcoholgehalte. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat het alcoholslot niet goed functioneerde en dat de foutieve hertesten niet aan hem konden worden toegeschreven, zorgvuldig overwogen. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met bewijs dat het alcoholslot meerdere keren niet goed functioneerde.

De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan het ASP. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen, zodat eiser tot de beslissing op bezwaar over een rijbewijs zonder beperkingen kan beschikken. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.E.J. Torny),
en

de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2013 (primaire besluit) heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard, omdat is geconstateerd dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan het Alcoholslotprogramma (ASP).
Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder bij besluit van 21 mei 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 31 juli 2014 een verweerschrift ontvangen.
Bij brief van 26 maart 2015 heeft de rechtbank verweerder gevraagd om aan te geven welke consequenties de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:622) heeft voor de onderhavige zaak.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 17 april 2015.
Op 18 juni 2015 heeft eiser de rechtbank een aanvulling op de beroepsgronden doen toekomen.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2015 behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door [naam]. Namens verweerder is als gemachtigde verschenen
mr. S. Skeikchote.

Overwegingen

1. Bij besluit van 6 augustus 2012 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanwege het besturen van een voertuig met een te hoog ademalcoholgehalte (885 ug/l) en heeft hij aan eiser een ASP opgelegd.
2.1
Met het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, omdat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het ASP. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat er tijdens het ASP vanaf de start op 7 september 2012 vier of meer foutieve hertesten zijn geregistreerd en wel de volgende:
  • op 14 september 2012 om 20:36 uur een geweigerde hertest;
  • op 18 september 2012 om 21:56 uur een geweigerde hertest;
  • op 9 november 2012 om 9:14 uur een geweigerde hertest;
  • op 10 november 2012 om 6:34: een hertest van 149 ug/l;
  • op 19 november 2012 om 7:00 uur een hertest van 98 ug/l;
  • op 11 januari 2013 om 3:52 een hertest van 91ug/l;
  • op 7 maart 2013 om 15:14 een hertest van 128 ug/l;
  • op 14 maart 2013 om 11:58 een geweigerde hertest;
  • op 27 maart 2013 om 14:05 een geweigerde hertest.
De hertesten van 14 en 18 september 2012 heeft verweerder kwijtgescholden.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat na de verrichte werkzaamheden aan het alcoholslot op 19 september 2012 nog sprake is geweest van een niet goed functionerend alcoholslot. Op grond van de analyse van de bronbestanden zijn de foutieve hertesten na 19 september 2012 verwijtbaar aan eiser, omdat er geen instrument storingsmeldingen zijn geweest. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de regeling een dwingend karakter heeft en dat hij daarom bij vier of meer foutieve hertesten gehouden is om het rijbewijs ongeldig te verklaren. Er is geen sprake van een criminal charge en de kosten van het ASP hebben geen punitief karakter, aldus verweerder.
2.3
Verweerder staat voorts op het standpunt dat de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS geen consequenties heeft voor deze procedure.
3. Eiser heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. Eiser heeft -kort samengevat- primair gesteld dat het alcoholslot nooit goed heeft gewerkt en dat de resultaten van de hertesten daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd en subsidiair dat ongeldigverklaring van het rijbewijs/het dwingen van eiser om opnieuw deel te nemen aan het ASP onevenredig is en dus in strijd is met het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in artikel 6 EVRM. Artikel 20 van de Regeling maatregelen en rijvaardigheid en geschiktheid, althans artikel 20, aanhef en onder 1 van de Regeling is mitsdien in strijd met artikel 3:4 Awb en derhalve onverbindend is.
4. Omdat uit het onderzoek was gebleken dat eiser geschikt is voor het besturen van motorrijtuigen, heeft verweerder op 6 augustus 2012 het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en een ASP opgelegd. Eiser heeft zich na ongeldigverklaring van zijn rijbewijs opnieuw aangemeld voor het ASP en neemt vanaf augustus 2013 weer aan een hernieuwd ASP deel. Dit ASP heeft in beginsel weer een duur van twee jaar, maar is inmiddels met zes maanden verlengd.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 132, eerste lid, van de Wegenverkeerswet is medewerking aan een opgelegd ASP verplicht en wordt het rijbewijs ingevolge het tweede lid van genoemd artikel ongeldig verklaard als onvoldoende aan het ASP wordt meegewerkt.
6. Op grond van het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling maatregelen en rijvaardigheid en geschiktheid ( de Regeling) is sprake van het niet verlenen van de vereiste medewerking als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, indien tijdens het alcoholslotprogramma vier of meer foutieve hertesten zijn geregistreerd.
7.1
In het geval van eiser zijn twee uit de bronbestanden (de gegevens verkregen door uitlezing van het alcoholslot) blijkende foutieve hertesten geschrapt, omdat is gebleken dat het alcoholslot niet goed functioneerde. Omdat in het geval van eiser ook dan nog vier of meer foutieve hertesten resteerden die dateren van na de reparatie van het alcoholslot, heeft verweerder toch geconcludeerd dat eiser onvoldoende aan het ASP heeft meegewerkt.
7.2
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat als hij aannemelijk vindt dat in de bronbestanden een hertest ten onrechte als een foutieve herstest is geregistreerd, hij deze registratie ongedaan maakt en niet als foutieve hertest in de zin van artikel 20, eerste lid, van de Regeling aanmerkt.
7.3
De rechtbank leidt hieruit af dat als in de bronbestanden een hertest als foutief is vermeld, dit niet per definitie een foutieve hertest is als bedoeld in artikel 20 van de Regeling. Hiervan is pas sprake is als voor verweerder geen grond bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de uitgelezen gegevens (de bronbestanden).
8. De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs een belastend besluit is. Het ligt daarom op de weg van verweerder om de vaststelling dat sprake is van foutieve hertesten in de zin van artikel 20 van de Regeling bij een gemotiveerde betwisting van die vaststelling van een voldoende draagkrachtige onderbouwing te voorzien. Ook mogen in dit kader extra zware eisen aan die onderbouwing worden gesteld, omdat de gevolgen van de vaststelling dat betrokkene onvoldoende heeft meegewerkt groot (kunnen) zijn. Inmiddels is geoordeeld dat het ASP vanwege de mogelijke gevolgen niet meer mag worden opgelegd. Ook mag wegens strijd met de goede procesorde geen strafrechtelijke sanctie meer volgen na oplegging van het ASP. De rechtbank verwijst in dit verband naar de al genoemde uitspraak van de ABRvS van 4 maart 2015, het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:434) en het vervallen van artikel 17 van het Reglement.
9.1
De rechtbank ziet grond voor gerede twijfel aan de betrouwbaarheid van de bronbestanden en de daarin vastgestelde hertesten.
9.2
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser voortdurend heeft gesteld dat het alcoholslot in zijn geval niet goed heeft gefunctioneerd en dat hij dit ook meermalen schriftelijk aan verweerder heeft laten weten, hetgeen in eerste instantie heeft geleid tot reparatie van het alcoholslot en schrapping van de eerste twee foutieve hertesten.
9.3
De rechtbank heeft hierbij voorts in aanmerking genomen dat, zoals eiser ter zitting heeft gesteld en verweerder ter zitting heeft bevestigd, inmiddels al vier maal een nieuw alcoholslot in eisers auto is ingebouwd, omdat de ingebouwde alcoholsloten niet goed bleken te functioneren.
9.4
De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat in een analyse van de bronbestanden van het jaar 2012 door alcoholslotfabrikant [naam fabrikant] weliswaar staat dat sprake is van foutieve hertesten, maar dat [naam fabrikant] daarbij heeft opgemerkt dat opvalt dat alle foutieve hertesten zijn voorafgegaan door meerdere goede hertesten, gedurende enkele uren, en dat ook de onmiddellijk hierop volgende hertesten weer in orde zijn.
9.5
De rechtbank is gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van oordeel dat een enkele verwijzing naar de bronbestanden in dit geval onvoldoende is om als onderbouwing te dienen voor de stelling dat sprake is van vier of meer foutieve hertesten als bedoeld in artikel 20 van de Regeling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet voldoende zou hebben meegewerkt aan het ASP. Zij ziet daarom aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen op grond van het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb.
9.6
Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe.
10. Gevolg van vernietiging zal zijn dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen met inachtneming van het voorgaande.
11.1
In dit geval is niet in geschil dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te doen. Daarnaast heeft eiser inmiddels meer dan 30 maanden meegewerkt aan het ASP, heeft hij deelgenomen aan de motivatietraining in het kader van het alcoholslotprogramma, heeft hij de kosten voor het opgelegde ASP voldaan, is hij bestraft wegens het besturen van een motorvoertuig met een te hoog ademalcoholgehalte en is niet komen vast te staan dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan het ASP. In deze omstandigheden ziet de rechtbank gelet op de betrokken belangen voldoende aanleiding om naast gegrondverklaring van het beroep tevens een voorlopige voorziening te treffen met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.
11.2
Ter zitting is de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:2766) aan verweerder voorgehouden. In die uitspraak heeft de rechtbank Amsterdam het besluit tot ongeldigverklaring van een rijbewijs vanwege overtreding van het bepaalde in artikel 20 van de Regeling geschorst. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, omdat uit nader onderzoek is gebleken dat toch geen sprake was van onvoldoende medewerking in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Verweerder heeft over de zaak voorts verklaard dat het rijbewijs in die zaak om die reden zonder beperkingen aan de betrokkene is teruggegeven. De rechtbank ziet gelet hierop aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder er ook in het geval van eiser zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen een week na dagtekening van deze uitspraak, zorg voor draagt dat eiser tot 6 weken na de beslissing op bezwaar over een rijbewijs zonder beperkingen kan beschikken.
12. Bij deze beslissing bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot deze op € 980,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; € 490,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het beroep van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder er zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen een week na dagtekening van deze uitspraak, zorg voor draagt dat hij een rijbewijs zonder beperkingen kan beschikken;
  • deze voorlopige voorziening vervalt zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 980,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.