ECLI:NL:RBNHO:2015:3671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5449, AWB - 14_5450 en AWB - 14_5451
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag en de voorwaarden voor toekenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser over de jaren 2009, 2010 en 2011. De Belastingdienst/Toeslagen had het voorschot herzien naar € 7.899 voor 2009 en nihil voor de jaren 2010 en 2011. Eiser stelde dat hij recht had op de toeslag, omdat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt en dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in de verlening van het voorschot. De rechtbank oordeelde echter dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat er ook een aanspraak op toeslag bestaat. Dit is in lijn met de jurisprudentie van de Raad van State. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang daadwerkelijk had gemaakt en dat de opvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldoen, inclusief het hebben van een geldige overeenkomst met een gastouderbureau.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/5449, HAA 14/5450 en HAA 14/5451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2015 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde mr. J.A.L. Vooijs)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: J.C. Muhlenbaumer)

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser over 2009 herzien en op € 7.899,-- gesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser over 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2013 (het primaire besluit III) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser over 2011 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluiten van 26 november 2014 en 28 november 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een schriftelijke toelichting gegeven bij het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
5. Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wkkp (de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau de afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het vijfde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 19 zijn er beslistermijnen voor de toekenning van een tegemoetkoming.
7. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat er geen overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp aan de kinderopvang ten grondslag ligt. De tussen eiser en het gastouderbureau gesloten overeenkomsten voldoen niet aan de daaraan te stellen eisen. Bovendien stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 alle kosten voor opvang over deze periode daadwerkelijk heeft gemaakt. Door een omissie is de toeslag over het jaar 2009 herzien naar € 7.899,--, aldus verweerder. Over dat jaar heeft hij nog een herzieningsbeschikking aangekondigd, waarin bijstelling naar nihil zal plaatsvinden.
8. De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder aangekondigde herzieningsbeschikking over het jaar 2009 niet tot de omvang van het geding behoort. Tegen deze (nog te nemen) beschikking staat afzonderlijk bezwaar en beroep open.
9. Eiser heeft aangevoerd dat bij hem het vertrouwen is ontstaan dat de aanvragen over de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 gehonoreerd zouden worden, nu verweerder niet eerder heeft aangegeven dat er een probleem was en pas in 2013 de voorschotten heeft herzien.
10. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat (ECLI:NL:RVS:2015:649). Het voorschot wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en kan worden herzien. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt bovendien dat aan overschrijding van de in artikel 19 van de Awir vermelde termijnen voor definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag niet het gevolg moet worden verbonden dat verweerder niet meer bevoegd is om een voorschot kinderopvangtoeslag te herzien (ECLI:NL:RVS:2015:806). In dergelijke gevallen is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (ECLI:NL:RVS:2014:3296). De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft aangevoerd dat hij over de jaren 2009, 2010 en 2011 aanspraak maakt op een toeslag in door hem te betalen kosten aan kinderopvang. Hij heeft alle bewijsstukken aan verweerder toegezonden.
12. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling, volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is (ECLI:NL:RVS:2015:806).
13. Voor wat betreft het jaar 2009 blijkt uit de jaaropgave van het gastouderbureau [naam 1] dat eiser (afgezien van de bemiddelingskosten) voor de kinderopvang kosten heeft gehad van in totaal € 33.048,--. Volgens de overgelegde kwitanties heeft eiser een bedrag van € 24.500,-- contant aan de gastouder voldaan. Deze kwitanties zijn slechts tot een bedrag van € 15.409,97, of althans € 15.250,--, gestaafd met (de ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling vereiste) bankafschriften van contante geldopnamen.
Voor wat betreft het jaar 2010 blijkt uit de jaaropgaven van de gastouderbureau’s [naam 1] en [naam 2] dat eiser (afgezien van de bemiddelingskosten) voor de kinderopvang kosten heeft gehad van in totaal € 32.400,--. Uit de overgelegde bankafschriften valt slechts op te maken dat de gastouder van de gastouderbureau’s een bedrag van € 21.389,-- heeft ontvangen als vergoeding voor de opvanguren.
Voor wat betreft het jaar 2011 blijkt uit de jaaropgaven van de gastouderbureau’s [naam 2] en [naam 3] dat eiser (afgezien van de bemiddelingskosten) voor de kinderopvang kosten heeft gehad van € 2.748,60 bij [naam 2] en van € 18.385,05 bij [naam 3] (in totaal van € 21.133,68). Van de door [naam 3] genoemde kosten heeft eiser aangetoond dat deze kosten aan de gastouder zijn voldaan. Als bewijs van de kosten die eiser heeft gemaakt door tussenkomst van [naam 2] heeft eiser bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat de gastouder voor de maanden januari en februari 2011 in totaal een bedrag van € 3.520,-- heeft ontvangen van [naam 1]. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hiermee niet heeft aangetoond dat deze kosten zien op de door tussenkomst van [naam 2] gemaakte kosten, nu onverklaarbaar blijft waarom deze kosten verschillen van de in de jaaropgave van [naam 2] opgevoerde kosten en niet valt uit te sluiten dat deze kosten nog betrekking hebben op 2010, toen de kinderopvang werd bemiddeld via [naam 1].
14. Gelet op hetgeen onder 13 is overwogen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over de toeslagjaren de kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
15. Ten aanzien van de door verweerder gestelde gebreken in de overgelegde overeenkomsten overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp, de basis voor de opvang vormt. Degene die aanspraak maakt op de toeslag dient aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aan te tonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling is af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, p. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de gastouderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken (ECLI:NL:RVS:2015:611).
16. Eiser heeft verweerder diverse overeenkomsten verstrekt die betrekking hebben op gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau in de betreffende toeslagjaren. In geen van deze overeenkomsten is het totaal aantal af te nemen uren per kind vermeld. De overeenkomst die betrekking heeft op de opvang via [naam 1] is pas ondertekend op 10 mei 2009, terwijl deze overeenkomst betrekking heeft op een periode vanaf 1 januari 2009. In de overeenkomst tussen eiser en [naam 2] ontbreekt bovendien de afspraak over de kosten die eiser per uur per kind aan de gastouder dient te voldoen. Nu de overgelegde overeenkomsten niet (geheel) voldoen aan de daaraan te stellen eisen, heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in de jaren 2009, 2010 en 2011 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp.
17. Nu eiser niet heeft aangetoond dat hij over de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 de kosten van kinderopvang heeft gemaakt en evenmin dat deze kinderopvang krachtens een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 Wkkp is geschied, heeft eiser over deze toeslagjaren geen recht op kinderopvangtoeslag. De beroepsgrond slaagt niet.
18. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Ebbink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.