ECLI:NL:RVS:2015:611

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201306781/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag en bewijsvoering kosten kinderopvang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2013, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 16 maart 2012, waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 werd herzien en op nihil werd gesteld, is de kern van het geschil. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij in 2008 kosten voor kinderopvang had gemaakt. De rechtbank bevestigde dit standpunt, maar [appellante] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 december 2014 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellante], vertegenwoordigd door een gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De Afdeling overweegt dat volgens de Wet kinderopvang (Wko) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag, mits zij kunnen aantonen dat zij kosten voor kinderopvang hebben gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen had in dit geval geconcludeerd dat [appellante] niet had aangetoond dat de opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst had plaatsgevonden.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft geconcludeerd dat het voorschot moest worden herzien. De rechtbank had het besluit op bezwaar van 6 november 2012 moeten vernietigen. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens wordt bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht aan [appellante] moet vergoeden.

Uitspraak

201306781/1/A4.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2013 in zaak nr. 12/7609 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1°. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2°. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3°. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wko (hierna: de Regeling), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Van 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2008 was de gastouderopvang van de twee kinderen van [appellante] geregeld via [gastouderbureau 1] en van 1 september 2008 tot en met 31 december 2008 via [gastouderbureau 2].
3. Aan het besluit op bezwaar van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2008 kosten voor kinderopvang heeft gehad. De totale kosten voor kinderopvang die [appellante] in 2008 heeft betaald worden volgens de Belastingdienst/Toeslagen volledig gedekt door het toegekende voorschot over 2008 van € 8.855,-.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht herzien op nihil heeft vastgesteld.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot voor kinderopvangtoeslag over 2008 ten onrechte op nihil heeft vastgesteld. Zij stelt dat zij in 2012 alsnog een bedrag van € 1.320,- heeft voldaan, zodat hiermee is aangetoond dat zij in 2008 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 7 mei 2014 in zaak nr. 201209542/1/A2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte is van deze kosten.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor kinderopvang over 2008 ongeveer € 8.553,- bedroegen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat [appellante] deze kosten ten tijde van de opvang dan wel uiterlijk kort daarna volledig heeft voldaan. Anders dan de Belastingdienst/Toeslagen veronderstelt, heeft de omstandigheid dat [appellante] de kosten voor kinderopvang over 2008 volledig heeft betaald met het door de Belastingdienst/Toeslagen aan haar toegekende voorschot niet tot gevolg dat naar aanleiding hiervan moet worden geconcludeerd dat [appellante] over 2008 geen kosten voor kinderopvang heeft gehad. Dat [appellante] in 2012 alsnog een bedrag van € 1.320,- heeft voldaan, wat hier ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft niet onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit op bezwaar van 6 november 2012 ten onrechte heeft geconcludeerd dat het voorschot moet worden herzien omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2008 kosten voor kinderopvang heeft gehad. Zij had dit besluit op bezwaar moeten vernietigen.
5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beoordelen of, op basis van hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd, aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6. Tijdens de beroepsprocedure en in verweer in hoger beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat gastouderopvang in 2008 op basis van overeenkomsten als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de overeenkomsten tussen [appellante] en [gastouderbureau 1] en [appellante] en [gastouderbureau 2] niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevatten.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201300066/1/A2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge voormelde bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2; www.raadvanstate.nl), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de gastouderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken.
Aangezien in de door [appellante] overgelegde overeenkomsten tussen haarzelf en de gastouderbureaus [gastouderbureau 1] en [gastouderbureau 2] niet de voor gastouderopvang te betalen prijs per uur, de bemiddelingskosten en het aantal uren gastouderopvang per jaar van de kinderen van [appellante] zijn vermeld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in het berekeningsjaar 2008 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
7. Nu niet is voldaan aan het vereiste van artikel 52 van de Wko, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 terecht herzien en op nihil vastgesteld. Gelet hierop bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het besluit op bezwaar van 6 november 2012 vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2013 in zaak nr. 12/7609;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 6 november 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen, kenmerk BEZ O BT10, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
163-684.