In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een ambtshalve genomen besluit. Eiseres, [X] B.V., had op 23 december 2013 een verzoek ingediend om teruggaaf van omzetbelasting over de periode van 1 januari 2008 tot en met 17 december 2009, ter hoogte van € 1.643.599,46. De inspecteur heeft dit verzoek aangemerkt als een bezwaar, maar heeft het bezwaar bij formele uitspraak op 11 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 februari 2015 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat zij tijdig aangifte had gedaan en dat de omzetbelasting correct was voldaan. De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in dit geval niet was overschreden, maar dat de inspecteur geen ambtshalve teruggaaf had verleend voor de periode vóór 18 december 2009. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was, omdat er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank oordeelde verder dat tegen een ambtshalve genomen besluit geen beroep bij de rechter in belastingzaken openstaat. Eiseres had ook geen recht op de door haar verzochte teruggaaf, omdat de inspecteur op grond van de AWR bevoegd was om geen teruggaaf te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en verklaarde zich onbevoegd met betrekking tot de grieven over het ambtshalve besluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.