ECLI:NL:RBNHO:2015:11408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3230
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en ontslag gemeentesecretaris van de nieuwe gemeente Alkmaar na fusie

In deze zaak gaat het om de tijdelijke aanstelling van eiser als gemeentesecretaris van de nieuwe gemeente Alkmaar, die per 1 januari 2015 is ontstaan na de fusie van de gemeenten Alkmaar, Graft-De Rijp en Schermer. Eiser was eerder aangesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, maar het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Alkmaar heeft besloten dat zijn aanstelling per 1 juli 2015 van rechtswege eindigt en niet wordt verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de benoeming van eiser door het college van gedeputeerde staten rechtskracht heeft en dat het besluit van het gemeentebestuur om de aanstelling niet te verlengen niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat er geen verplichting was om de tijdelijke aanstelling te verlengen en dat de vertrouwensbreuk tussen eiser en het gemeentebestuur een passende reden was voor de non-actiefstelling van eiser. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2015 niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3230

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.M. van Meer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Blanken).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling die van rechtswege afloopt op 1 juli 2015, niet wordt verlengd.
Bij besluit van 30 april 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder verzoeker op non-actief gesteld, primair door hem betaald buitengewoon verlof te verlenen en subsidiair door hem te schorsen in het belang van de dienst. Ook heeft verweerder verzoeker de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen van de gemeente, dan wel verblijf aldaar, ontzegd.
Bij besluit van 14 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 juli 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2015:6519) heeft de voorzieningenrechter het besluit van 14 juli 2015 geschorst voor zover daarin is beslist dat eisers benoeming tot tijdelijk secretaris van de gemeente Alkmaar per 1 juli 2015 van rechtswege expireert en hetgeen overigens is verzocht afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 18 augustus 2015 bepaald dat, in het geval het oordeel van de voorzieningenrechter rechtens juist is, eisers benoeming als gemeentesecretaris primair per 12 mei 2015 van rechtswege is beëindigd, subsidiair zijn aanstelling per 1 juli 2015 is geëxpireerd en meer subsidiair – indien de aanstelling niet van rechtswege is geëindigd – eiser met ingang van 1 juli 2015 eervol ontslag wordt verleend.
Daarnaast heeft verweerder eiser medegedeeld dat indien in rechte komt vast te staan dat de na 1 juli 2015 doorbetaalde bezoldiging onverschuldigd is betaald, deze van hem zal worden teruggevorderd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de gronden van het beroep daarna nog aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is met ingang van 18 maart 2013 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, zoals deze gemeente tot 1 januari 2015 was ingesteld (hierna: de voormalige gemeente Alkmaar), aangesteld in algemene dienst van de voormalige gemeente Alkmaar, tijdelijk voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2014, in de functie van gemeentesecretaris/algemeen directeur.
1.2.
Op grond van de Wet samenvoeging gemeenten Alkmaar, Graft-De Rijp en Schermer is met ingang van 1 januari 2015 de nieuwe gemeente Alkmaar ingesteld, bestaande uit het grondgebied van de op te heffen gemeenten Alkmaar, Graft-De Rijp en Schermer.
1.3.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op voordracht van de stuurgroep fusie Alkmaar, Graft-De Rijp en Schermer ter uitvoering van artikel 61 van de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) eiser bij besluit van 27 november 2014 met ingang van 1 januari 2015 benoemd tot tijdelijk gemeentesecretaris van de per die datum te vormen nieuwe gemeente Alkmaar. Het college van gedeputeerde staten heeft bij brief van dezelfde datum de stuurgroep op de hoogte gesteld van deze benoeming en erop gewezen dat deze benoeming geldt tot de dag waarop overeenkomstig de Gemeentewet in de definitieve vervulling van deze functie is voorzien.
1.4.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft burgemeester [naam 1] namens het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Alkmaar eiser medegedeeld dat dit college heeft besloten hem per 1 januari 2015 te benoemen tot tijdelijk gemeentesecretaris/algemeen directeur van de nieuwe gemeente Alkmaar voor de duur van zes maanden en dat zijn tijdelijke aanstelling voor 36 uur per week wordt verlengd van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015.
1.5.
Bij brief van 16 april 2015 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van diverse incidenten die zich hebben voorgedaan rond zijn functioneren. In die brief heeft verweerder ernstige kritiek geuit op het functioneren van verzoeker. Op 21 april 2015 is de afspraak gemaakt dat verzoeker buitengewoon verlof met doorbetaling van bezoldiging wordt verleend tot en met 24 april 2015 teneinde gedurende die periode tot een oplossing in der minne te komen. Dit is partijen niet gelukt.
1.6.
Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit 1 eiser medegedeeld dat de consequentie van het besluit van 22 december 2014 is dat de tijdelijke aanstelling van rechtswege eindigt per 1 juli 2015 en dat per die datum een ander tot gemeentesecretaris zal worden benoemd. Verweerder heeft verder medegedeeld dat hij geen aanleiding heeft gezien om aan het college van gedeputeerde staten verlenging van de termijn van zes maanden te vragen.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder vervolgens aangegeven dat het met onmiddellijke ingang benoemen van een gemeentesecretaris op dat moment niet aan de orde is, maar dat er wel een directeur ad interim (a.i.) is aangesteld. Tevens heeft verweerder bij dat besluit eiser op non-actief gesteld, primair door hem ongevraagd betaald buitengewoon verlof te verlenen en subsidiair door hem te schorsen in het belang van de dienst. Ook heeft verweerder eiser in dat besluit de toegang tot de niet-openbare delen van de Alkmaarse gemeentelijke gebouwen en werkterreinen ontzegd.
1.7.
Verweerder heeft op 12 mei 2015 mevrouw [naam 2] benoemd tot waarnemend secretaris.
2.1.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat zijn tijdelijke aanstelling door het college van gedeputeerde staten nog steeds rechtskracht heeft en niet van rechtswege afloopt op 1 juli 2015. Deze duurt voort totdat verweerder definitief een (ander tot) gemeentesecretaris van Alkmaar heeft benoemd. Verweerder is hieraan gebonden en legt het provisorische karakter ten onrechte uit als dat dit besluit niet onverkort moet worden uitgevoerd en nagekomen. Het besluit van 22 december 2014 kan derhalve niet in de plaats treden van het besluit van gedeputeerde staten van 27 november 2014.
2.2.
Overigens meent eiser dat het bezwaar tegen het primaire besluit 1 inzake het expireren van zijn tijdelijke aanstelling eveneens gericht moet worden geacht tegen het besluit van 22 december 2014 en dat vanwege het verwarrende karakter van de besluitvorming de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser verzoekt de rechtbank ook dit besluit van 22 december 2014 te vernietigen.
De benoeming van mevrouw [naam 2] tot waarnemend secretaris is geen benoeming in de functie van secretaris krachtens artikel 100, eerste lid, van de Gemeentewet, zodat deze benoeming niet de benoeming van eiser door het college van gedeputeerde staten aantast.
2.3.
Voor zover er wel sprake is van een tijdelijke aanstelling door verweerder meent eiser dat het niet verlengen van zijn tijdelijke aanstelling in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Er is sprake van een rechtens te honoreren toezegging door verweerder om eiser te benoemen tot definitieve gemeentesecretaris. Ook getuigt het niet verlengen van de tijdelijke aanstelling van een evident onredelijke belangenafweging. Verweerder maakt zich verder schuldig aan politieke willekeur.
2.4.
Wat betreft het besluit van 18 augustus 2015 meent eiser dat de daarin gedane expliciete bekrachtiging door verweerder van het besluit van 22 december 2014 dient te worden vernietigd omdat er in die situatie onverminderd sprake is van een besluit van 22 december 2014 dat in strijd is met het benoemingsbesluit van gedeputeerde staten. De bekrachtiging doet daaraan niets af.
Verder meent eiser dat verweerder niet de bevoegdheid toekomt om hem alsnog bij het besluit van 18 augustus 2015 tussentijds ontslag per 1 juli 2015 uit een tijdelijk dienstverband te verlenen. De wet Arhi en het benoemingsbesluit van het college van gedeputeerde staten koppelen exclusief het beëindigen van deze tijdelijk benoeming aan de benoeming door verweerder van een definitieve secretaris van Alkmaar.
2.5.
Eiser stelt ook dat hij ten onrechte is geschorst en dat hem ten onrechte de toegang tot de niet-openbare gedeelten van het gemeentehuis en overige werkterreinen van Alkmaar is ontzegd. Hij heeft nimmer om betaald verlof gevraagd, dus is er volgens hem sprake van schorsing. Er is naar zijn mening geen enkel dienstbelang te duiden dat zijn schorsing in het belang van de dienst vordert.
3.1.
Verweerder meent dat aan het besluit van 22 december 2014 rechtsgevolgen zijn verbonden nu eiser niet tegen dit besluit is opgekomen. Besluiten zijn rechtsgeldig totdat ze worden vernietigd. Een bekrachtiging van het besluit van 22 december 2014 is niet nodig om daaraan rechtskracht te kunnen ontlenen. De Wet Arhi biedt slechts een provisorische voorziening om een machtsvacuüm te voorkomen.
Verweerder stelt verder aan de orde wat in dit verband de betekenis van “voorzien” is in de zin van artikel 61, tweede lid, Wet Arhi; het woord “definitief” ontbreekt hier, een tijdelijke benoeming is ook een vorm van voorzien. Met de benoeming bij het besluit van 22 december 2014 is dus voorzien. Bovendien is vervolgens bij besluit van 12 mei 2015 mevrouw [naam 2] benoemd en is aldus voorzien in de functie van secretaris als bedoeld in artikel 61, tweede lid, van de wet Arhi.
3.2.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens verweerder niet terecht. Aan de gedingstukken kan volgens verweerder op geen enkele wijze de verwachting worden ontleend dat er sprake is van rechtens te honoreren toezeggingen. Ook eiser zelf heeft de voorwaarde gesteld dat er vertrouwen moest zijn en dit ook aan de orde gesteld. De aanleiding voor de toegekende gratificatie was de toekenning van een gratificatie aan [naam 3] en [naam 2] vanwege door hen verrichte aanvullende werkzaamheden. Toen is besloten om alle directeuren op dat punt gelijk te behandelen.
3.3.
Er is niet tussentijds tot beëindiging van de tijdelijke aanstelling overgegaan – ook niet na de werkweigering – maar er is gekozen voor de minst bezwarende oplossing. Ook is er overleg geweest over een alternatieve oplossing. Voor eiser was duidelijk dat hier sprake was van een tijdelijke aanstelling die van rechtswege zou aflopen, aanvankelijk per 1 januari 2015 en vervolgens per 1 juli 2015. Over verlenging bestond geen enkele zekerheid. Eiser had voor de definitieve benoeming een reguliere wervings- en selectieprocedure moeten doorlopen.
4.1.
Artikel 100, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat in iedere gemeente een secretaris en een griffier is.
4.2.
Op grond van artikel 102 van de Gemeentewet benoemt het college de secretaris. Hij is tevens bevoegd de secretaris te schorsen en te ontslaan.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van de Gemeentewet wordt in deze wet onder het college verstaan: het college van burgemeester en wethouders.
4.3.
Artikel 106, eerste lid, van de Gemeentewet bepaald dat het college de vervanging van de secretaris regelt.
4.4.
In artikel 61, eerste lid, van de Wet Arhi is bepaald dat indien een nieuwe gemeente wordt ingesteld, gedeputeerde staten met ingang van de datum van herindeling een tijdelijke secretaris en een tijdelijke griffier benoemen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de benoemingen uiterlijk een maand voor de datum van herindeling geschieden en gelden tot de dag waarop overeenkomstig de Gemeentewet in de functies van secretaris en griffier is voorzien.
5.1.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden op welke grondslag eiser per 1 januari 2015 is aangesteld als gemeentesecretaris van de nieuwe gemeente Alkmaar.
5.2.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat het college van gedeputeerde staten bij besluit van 27 november 2014 eiser op voordracht van de stuurgroep Fusie Alkmaar, Graft-De Rijp en Schermer en de presidia van de drie gemeenteraden op grond van artikel 61 van de Wet Arhi met ingang van 1 januari 2015 heeft benoemd tot tijdelijk gemeentesecretaris van de nieuwe gemeente Alkmaar. Daarbij is vermeld dat deze benoeming geldt tot de dag waarop overeenkomstig de Gemeentewet in de definitieve vervulling van de functie is voorzien. Niet in geschil is dat tegen dit besluit geen bezwaar is gemaakt.
5.3.
Wat betreft het karakter van dit benoemingsbesluit van het college van gedeputeerde staten overweegt de rechtbank dat artikel 100, eerste lid, van de Gemeentewet de aanwezigheid in een gemeente van een secretaris voorschrijft. Daarom zal – zo volgt uit de Memorie van Toelichting (MvT) op artikel 33 (thans artikel 61, eerste lid) van de Wet Arhi (Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16405, nr. 3, p. 15) – bij de vorming van een nieuwe gemeente in de functie moeten worden voorzien. Deze benoeming van de gemeentesecretaris is op grond van artikel 102 van de Gemeentewet normaliter de exclusieve bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Uit de genoemde MvT volgt verder dat de benoeming door het college van gedeputeerde staten niet mag vooruitlopen op een beslissing van de raad (thans: het college) en zich moet beperken tot wat bij wet is vereist. De benoeming zal slechts provisorisch mogen zijn om niet in de bevoegdheid van de bevoegde raad (thans: het college) te treden. Vandaar dat het college van gedeputeerde staten slechts voorziet in een tijdelijke secretaris. Deze benoeming geldt ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet Arhi tot de dag waarop volgens de bepalingen van de Gemeentewet in de functie van secretaris is voorzien. Dit geeft het nieuwe (bevoegde) college van burgemeester en wethouders de tijd en gelegenheid om zelf een gemeentesecretaris te benoemen. Het bevoegde college van de nieuwe gemeente Alkmaar is in de raadsvergadering van 2 januari 2015 geïnstalleerd.
Hieruit volgt dat – ook al was sprake van een provisorische benoeming door het college van gedeputeerde staten – het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Alkmaar niet bevoegd was om eiser reeds op voorhand te benoemen tot gemeentesecretaris van de nieuwe gemeente Alkmaar.
5.4.
Het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Alkmaar heeft in zijn vergadering van 16 december 2015 besloten om de duur van de tijdelijke benoeming door het college van gedeputeerde staten te bepalen op zes maanden. Het college van de toenmalige gemeente Alkmaar heeft vervolgens deze beslissing aan eiser medegedeeld met het schrijven van 22 december 2014.
Anders dan eiser meent, is de rechtbank van oordeel dat reeds uit de expliciete overwegingen uit de nota voor de collegevergadering van 16 december 2014 volgt dat het college in de veronderstelling verkeerde dat hij hier beslissingsbevoegdheid over de duur van de tijdelijke benoeming had. In deze nota staat dat letterlijk: “Als huidig college van Alkmaar bent u bevoegd tot het nemen van een beslissing voor de tijdelijke duur.” Het voormalige college heeft vervolgens expliciet gekozen voor een benoemingsperiode van zes maanden omdat dan de mogelijkheid bestond om een volledige wervings- en selectieprocedure te doorlopen. Met deze expliciete bepaling over de duur van de tijdelijke aanstelling heeft het voormalig college een besluit genomen met een beoogd en ander rechtsgevolg, namelijk een benoeming voor de duur van zes maanden, dan het rechtsgevolg van het besluit van het college van gedeputeerde staten. Er is dus niet louter sprake van een bevestiging van het besluit van het college van gedeputeerde staten. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank het schrijven van 22 december 2014 aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar open staat.
5.5.
De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Alkmaar niet bevoegd was om eiser per 1 januari 2015 te benoemen als gemeentesecretaris van de nieuw te vormen gemeente betekent niet dat hier geen sprake was van een besluit of dat aan het benoemingsbesluit geen rechtsgevolgen moeten worden verbonden. Naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 mei 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AZ1709) leidt de omstandigheid dat sprake is van een onbevoegdelijk genomen besluit niet tot nietigheid of non-existentie van dat besluit. Zulk een besluit heeft het daarmee beoogde rechtsgevolg indien het niet wordt geschorst, herroepen of vernietigd.
Nu vaststaat dat eiser tegen het benoemingsbesluit van 22 december 2014 geen bezwaar heeft gemaakt, moet worden geconcludeerd dat dit besluit in rechte is komen vast te staan. Indien eiser meende dat het besluit onbevoegd was genomen, had hij hiertegen moeten opkomen. Nu hij dat heeft nagelaten, heeft het besluit formele rechtskracht gekregen en zijn de rechtsgevolgen jegens hem van kracht geworden.
Anders dan eiser heeft gesteld, kan verweerder met het besluit van 22 december 2014 geacht worden definitief te hebben voorzien in de functie van secretaris. Dat het hierbij ging om een tijdelijke aanstelling voor een periode van zes maanden maakt dat niet anders.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van het college van gedeputeerde staten om eiser tijdelijk te benoemen totdat er een gemeentesecretaris door het daartoe bevoegde college is benoemd in rechte is komen vast te staan, dat het college van het voormalige gemeente Alkmaar - zij het onbevoegd - hieraan uitvoering heeft gegeven door eiser voor een periode van zes maanden te benoemen tot gemeentesecretaris en dat dat ook in rechte is komen vast te staan. Dit betekent ook dat de benoeming van eiser tot gemeentesecretaris is beperkt tot de duur van zes maanden.
5.7.
Het verzoek van eiser om het besluit van 22 december 2014 alsnog in deze procedure te betrekken (en te vernietigen) omdat eiser pas achteraf in april 2015 heeft kunnen begrijpen dat hieraan rechtsgevolgen waren verbonden, wijst de rechtbank af. Een dergelijk verzoek valt op geen enkele wijze in te lezen in het oorspronkelijke beroepschrift van 22 juli 2015, zodat een en ander tardief is. Indien eiser van mening is dat hij tegen het besluit van 22 december 2014 alsnog bezwaar zou kunnen maken om hem moverende reden – bijvoorbeeld omdat volgens eiser het besluit een verwarrend karakter heeft – dan ligt het op zijn weg om dit bij verweerder alsnog in te dienen. Verweerder zal daarop alsnog dienen te beslissen.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank uitgaat van de formele rechtskracht van de tijdelijke aanstelling tot 1 juli 2015. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9549) vloeit uit de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld voort dat het bestuursorgaan niet gehouden is de aanstelling na afloop van de gestelde termijn te verlengen of om te zetten in een vast dienstverband, tenzij er een verplichting bestaat tot voortzetting van het dienstverband, dan wel het niet verlengen in strijd zou komen met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Anders dan eiser meent, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gewekte verwachtingen. Niet is gebleken dat van de zijde van verweerder ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan dat zijn benoeming zou worden verlengd. Eiser kan – zo heeft zijn gemachtigde ook ter zitting verklaard – concrete toezeggingen in die zin niet hard maken, nog daargelaten of een eventueel gewekt vertrouwen al zou kunnen of moeten leiden tot verlenging van de benoeming. De enkele schriftelijk vastgelegde verklaring van wethouder Nagengast dat eind 2014 – toen de coalitie was gevormd – toch is besloten met eiser door te gaan, is daartoe onvoldoende. Bovendien is in die periode besloten om eiser voor de periode van zes maanden te benoemen en daaruit blijkt niet van een toezegging om die periode te verlengen of een toezegging voor een benoeming voor onbepaalde tijd. De door eiser aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het besluit om de benoeming niet te verlengen ongegrond is. Hetgeen in dit kader overigens tussen partijen over de onderlinge verhoudingen is gezegd, behoeft hier dan ook geen verdere bespreking.
5.9.
Wat betreft het besluit om eiser met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof te verlenen met behoud van bezoldiging tot aan de datum van beëindiging van het dienstverband, waarbij verweerder eiser de toegang tot kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen van de gemeente heeft ontzegd, overweegt de rechtbank als volgt. Het voorschrift van artikel 6:4:5 van de CAR/LAR dat de ambtenaar buitengewoon verlof dient aan te vragen staat naar vaste rechtspraak niet in de weg aan eenzijdige verlening van dergelijk verlof (zie de uitspraak van de CRvB van 2 september 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8507). De rechtbank tekent verder aan dat nu het een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, dit besluit in zoverre slechts terughoudend kan worden getoetst. Ten tijde van het besluit had verweerder reeds uitgesproken dat sprake was van een vertrouwensbreuk in zijn relatie met eiser. Wat verder ook zij van de oorzaak van die vertrouwensbreuk en beantwoording van de schuldvraag daarover, dat er op dat moment geen basis meer was voor een goede samenwerking tussen verweerder en eiser als hoogste ambtenaar van de gemeente, is daarmee voor de rechtbank evident. Met het verlenen van betaald verlof heeft verweerder gekozen voor de voor eiser minst diffamerende maatregel die verweerder in het licht van die vertrouwensbreuk kon toepassen. De rechtbank acht onder deze omstandigheden het verlenen van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging dan ook een passende oplossing voor de ontstane situatie. Niet gebleken is dat verweerder niet in redelijkheid tot het verlenen van buitengewoon verlof heeft kunnen komen.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser in het kader van de ontstane vertrouwensbreuk de toegang tot de gemeentelijke kantoren, werkplaatsen en/of andere arbeidsterreinen van de gemeente te ontzeggen. De rechtbank overweegt daartoe dat indien onder medewerkers bekend raakt dat het college geen vertrouwen meer heeft in de samenwerking met de hoogste gemeentelijke ambtenaar, die tevens hun directeur en algemeen leidinggevende is, dit op zich al voldoende aanleiding geeft tot onrust op de werkvloer. Dat geldt te meer indien deze leidinggevende ook nog op de arbeidsplek verschijnt. Verweerder heeft zich onder deze omstandigheden dan ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat eiser in afwachting van nadere besluitvorming over zijn rechtspositie niet werd toegelaten op zijn werkplek.
5.10.
Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft een bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het besluit van 18 augustus 2015 behelst een aantal nadere beslissingen van verweerder voor zover het oordeel van de voorzieningenrechter juist is. Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.9 is overwogen, volgt dat de rechtbank een ander oordeel heeft dan de voorzieningenrechter over de tijdelijke benoeming van eiser tot gemeentesecretaris. Aldus doet zich niet de situatie voor – zoals in het besluit van 18 augustus 2015 tot uitgangspunt wordt genomen – dat het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt bevestigd door de bodemrechter. In zoverre is een rechtsoordeel door de rechtbank over dit besluit dan ook niet meer opportuun en hebben partijen hierbij geen belang meer.
5.11.
Voor zover eiser zich niet kan verenigen met de in het besluit van 18 augustus 2015 aangekondigde terugvordering van de ten onrechte betaalde bezoldiging, inclusief wettelijke rente, indien in rechte komt vast te staan dat de bezoldiging aan eiser onverschuldigd is betaald, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak is een aankondiging van een bestuursorgaan dat in de toekomst een herbeoordeling of een onderzoek zal plaatsvinden niet gericht op enig rechtsgevolg. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerders schrijven in zoverre niet gericht is op enig rechtsgevolg en niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het schrijven bevat over de terugvordering geen rechtsvaststelling ten aanzien van de eiser. Het beschrijft enkel de aanzegging van de gevolgen indien in rechte komt vast te staan dat er sprake is van onverschuldigde betaling van de bezoldiging. Voor zover ten gevolge van deze uitspraak een terugvordering zal volgen, zal verweerder daarover nog een nader besluit moeten nemen. Nu de brief van 18 augustus 2015 in zoverre geen besluit is, staat hiertegen in zoverre geen beroep open en is dat beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit van 14 juli 2015 ongegrond is en het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2015 niet-ontvankelijk.
7. Bij deze uitspraak is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juli 2015 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2015 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. L.N. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
griffier De voorzitter is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.