ECLI:NL:RBNHO:2014:6350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_2104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hondenbelasting als doelbelasting zonder opbrengstlimiet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een houder van een hond, en de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen over de opgelegde hondenbelasting voor het jaar 2013. De gemeente Velsen had aan eiseres een aanslag hondenbelasting opgelegd van € 91,71, welke aanslag door de gemeente werd gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het tarief voor de hondenbelasting te hoog is vastgesteld en dat de opbrengst van de hondenbelasting niet in verhouding staat tot de lasten voor het hondenbeleid. Eiseres concludeert tot vernietiging van de aanslag en de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hondenbelasting in de gemeente Velsen is aangemerkt als een doelbelasting, waarbij de opbrengst wordt gebruikt voor de kosten die de gemeente maakt in verband met het hondenbezit. De gemeente heeft in haar begroting aangegeven dat de opbrengst van de hondenbelasting niet alleen ten goede komt aan de bestrijding van hondenoverlast, maar ook aan andere kosten die samenhangen met het hondenbeleid. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de hondenbelasting kan worden geheven als een algemene belasting, en dat het niet verplicht is om de opbrengst uitsluitend aan te wenden voor de bestrijding van kosten die door het houden van honden ontstaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente Velsen terecht de hondenbelasting heeft geheven en dat er geen sprake is van een opbrengstlimiet zoals door eiseres gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een onderscheid te maken tussen houders van honden en andere dieren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2104
Uitspraakdatum: 30 juni 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[eiseres]te [woonplaats], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag hondenbelasting opgelegd van € 91,71.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2013 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben aanvullende stukken ingebracht en deze stukken zijn aan de respectievelijke wederpartij verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2014. Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.A.M. Weel.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres is houder van een hond.
2.2.
De gemeente Velsen heft hondenbelasting en heeft daartoe de Verordening
hondenbelasting 2013 vastgesteld.
2.3.
De Meerjarenbegroting 2013-2016 van de gemeente Velsen bevat de volgende passage:
“Hondenbelasting
Sinds de invoering van de hondenbelasting in de Gemeente Velsen is deze aangemerkt als een doelbelasting. De kosten die worden toegerekend aan het tarief nemen in 2013 met € 0,019 af tot € 0,424 mln (- 4.41%).
Op dit moment staan er 4.329 honden geregistreerd. In het 4e kwartaal 2012 wordt er een hondencontrole uitgevoerd. De verwachting is dat, mede gezien de voortdurende kredietcrisis, door de controle het aantal geregistreerde honden zal toenemen tot 4.450.
(…)
Overzicht kostendekking tarief: 2013
x € 1.000
Beheerskosten bestrijding hondenoverlast incl. opslag indirecte kosten € 357
Kosten hondencontrole € 8
Kosten belastingheffing en invordering € 63
Kwijtschelding € 21
Vrijstelling en oninbaar € 1
Totale kosten
€ 450
Bijdrage egalisatiereserve € 26
Bruto opbrengst hondenbelasting € 424
Totale inkomsten
€ 450”
2.4.
Een medewerker van de gemeente heeft op 4 en 5 april 2013 aan eiseres mails gestuurd met een overzicht van de voor 2012 geboekte lasten onder de post Hondenoverlast Algemeen, uitkomende op een bedrag van € 349.148. Het bedrag van € 59.797,85 waarmee in 2012 de geheven opbrengst aan hondenbelasting de lasten ter bestrijding van hondenoverlast overtroffen, heeft de gemeente geboekt ten gunste van de voorziening hondenbelasting.
2.5.
De uitspraak op bezwaar bevat - voor zover hier van belang - de volgende passage:
“In de gemeente Velsen wordt de hondenbelasting niet geheven als bijdrage aan de algemene middelen maar wordt de volledige opbrengst gebruikt om de kosten die de gemeente in verband met het hondenbezit maakt te betalen.”

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is de verbindendheid van de Verordening hondenbelasting 2013.
3.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het tarief voor de hondenbelasting zo hoog is vastgesteld dat de geraamde opbrengst van de hondenbelasting uitgaat boven de lasten voor de uitvoering van het hondenbeleid. Daarbij heeft zij geconstateerd dat de gemeente suggesties vroeg voor het hondenbeleid omdat ze kennelijk niet wist waar ze het met de hondenbelasting geïnde geld aan moest uitgeven, dat de door de gemeente aangeschafte hondenpoepzuiger ook wordt gebruikt om paardenmest op te zuigen en dat de gemeente het tarief voor 2014 heeft verlaagd.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van onverbindendheid van de verordening geen sprake is, omdat de zogenaamde opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet alleen van toepassing is bij het heffen van rechten en het hier een zuivere belasting betreft. De opbrengst van de hondenbelasting komt ook ten goede aan de uitvoering van het hondenbeleid van de gemeente, omdat overschotten worden gebruikt ten behoeve van het uitvoeren van het hondenbeleid in toekomstige belastingjaren.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 226 van de Gemeentewet bepaalt dat terzake van het houden van een hond van de houder een hondenbelasting kan worden geheven naar het aantal gehouden honden. Het raadsbesluit ter vaststelling van de Verordening hondenbelasting 2013 van de gemeente Velsen verwijst dan ook terecht naar deze wettelijke grondslag.
4.2.
In artikel 226 van de Gemeentewet is de hondenbelasting voorzien als een algemene belasting ten behoeve van de verwerving van inkomsten door de gemeente, zodat een gemeente die deze belasting heft, niet verplicht is de opbrengst ervan alleen aan te wenden voor de bestrijding van kosten die veroorzaakt worden door het houden van honden in de gemeente of verband houden met daarvoor getroffen voorzieningen, noch om het tarief op een en ander af te stemmen (zie Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 33816, ECLI:NL:HR:2000:AA6253, BNB 2000/272, overweging 3.3). Het staat een gemeente echter vrij om, zoals ook de gemeente Velsen heeft gedaan, de opbrengst van de hondenbelasting te bestemmen voor de bestrijding van de kosten die samenhangen met het feit dat inwoners honden houden.
4.3.
Het aangeven door de gemeentelijke wetgever van een specifiek doel ter besteding van de opbrengst van een algemene belasting (dan wel van de verhoging van een al bestaande belasting) brengt echter niet mee dat de geraamde (meer)opbrengst niet mag uitgaan boven de geraamde lasten die samenhangen met dat specifieke doel zoals verwoord in de voor gemeentelijke rechten geldende opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet. In het midden kan daarom blijven of de gemeente bepaalde kosten terecht als “kosten ter zake” in de raming heeft betrokken. Het aangeven van een specifiek doel brengt ook niet zonder meer mee dat bij een opbrengst boven de geraamde lasten, sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing.
4.4.
Dat houders van paarden eveneens overlast veroorzaken en dat de hondenpoepzuiger ook voor het opruimen van uitwerpselen van paarden wordt ingezet doet niet af aan de te rechtvaardigen keuze van de wetgever om de houders van honden te belasten en niet de houders van andere dieren. In dit kader verwijst de rechtbank naar onderstaande overweging van de Hoge Raad in het arrest van 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:917:
“4.2.2. De bevoegdheid tot het heffen van hondenbelasting die de wet aan gemeenten geeft, is mede ingegeven door de kosten die voor gemeenten voortvloeien uit de bevuiling van openbare wegen en plaatsen door honden. De wetgever kon daarbij in redelijkheid uitgaan van de veronderstelling dat gemeenten in het algemeen kosten zullen moeten maken als gevolg van dergelijke bevuiling. Bij andere door mensen gehouden dieren pleegt bevuiling van openbare wegen en plaatsen zich niet of in mindere mate voor te doen. Daarom heeft de wetgever met de regeling in de Gemeentewet over de hondenbelasting, en de raad van de gemeente in navolging daarvan in de Verordening, in redelijkheid een onderscheid kunnen maken tussen houders van honden en andere personen.”
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft gemaakt.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.