In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. Eiseres, [X] B.V., heeft geen kwalificerend belang bij de aandelen van een dochteronderneming, die door een mede-aandeelhouder wordt gehouden. De rechtbank oordeelt dat er geen koopovereenkomst is gesloten en dat er geen recht op levering van de aandelen is ontstaan. De door de mede-aandeelhouder aan eiseres betaalde vergoeding wordt niet aangemerkt als voordeel uit hoofde van een deelneming, maar als een belaste schadevergoeding. De rechtbank wijst erop dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, omdat eiseres niet kan worden aangemerkt als aandeelhouder van de dochteronderneming. De rechtbank concludeert dat de vergoeding die eiseres heeft ontvangen, geen voordeel uit hoofde van een deelneming is, maar een schadevergoeding wegens wanprestatie van de mede-aandeelhouder. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.