ECLI:NL:RBNHO:2014:5206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_1882 tot en met 13_1886, 13_1888 tot en met 13_1900 en 13_1979 tot en met 13_1989
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting met betrekking tot buitenlandse bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2014 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst had aan eiser navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 1990 tot en met 2000, waarbij hij stelde dat eiser en/of zijn echtgenote rekeninghouder was/waren bij de Kredietbank Luxemburg (KBL). De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de overgelegde microfiches en ambtsedige verklaringen, waaruit bleek dat eiser en zijn echtgenote gerechtigd waren tot een aanzienlijke bankrekening bij KBL. Eiser had geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting voor de betreffende jaren, wat leidde tot de navorderingsaanslagen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de aanslagen onjuist waren en dat de inspecteur terecht de boetes had opgelegd. De rechtbank heeft de boetes verminderd tot 80% van de boetegrondslag in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Eiser had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991, maar gegrond voor de boetes bij de navorderingsaanslagen ib/pvv 1991, vb 1992, ib/pvv 1992 en vb 1993, en vernietigde de opgelegde boeten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1882 tot en met 13/1886, 13/1888 tot en met 13/1900 en 13/1979 tot en met 13/1989
Uitspraakdatum: 10 juni 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X],te[Z], eiser,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P], hierna verweerder, dan wel inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.1. (13/1882) Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2002 aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 1990 opgelegd tot een te betalen bedrag van in totaal € 28.009.
1.1.1.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift vermeld dat hij de motivering van het bezwaar nog niet kon opstellen in verband met diverse juridische procedures. Op 14 februari 2003 heeft de gemachtigde verklaard in te stemmen met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.1.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.2.1. (13/1894) Eiser heeft geen aangifte gedaan voor de vermogensbelasting (vb) 1991. Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2002 aan eiser een navorderingsaanslag vermogensbelasting 1991 opgelegd tot een te betalen bedrag van in totaal € 4.430.
1.1.2.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift vermeld dat hij de motivering van het bezwaar nog niet kon opstellen in verband met diverse juridische procedures. Op 14 februari 2003 heeft de gemachtigde verklaard in te stemmen met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.2.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.3.1. (13/1979) Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1991 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 29.238. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 11.041 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 29.238. De rechtbank zal in deze uitspraak steeds het woord boete hanteren, ook voor de jaren waarin de Algemene wet inzake rijksbelastingen nog sprak van een verhoging van de verschuldigde belasting.
1.1.3.2. De gemachtigde heeft op 4 juli 2003 pro-forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 11 augustus 2003 uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
1.1.3.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 23.390.
1.1.4.1. (13/1987) Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1992 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 3.624. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.362 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 3.624.
1.1.4.2. De gemachtigde heeft op 4 juli 2003 pro-forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 11 augustus 2003 uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
1.1.4.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 2.899.
1.1.5.1. (13/1980) Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1992 opgelegd met een te betalen belastingbedrag van ƒ 33.367. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 10.615 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 33.367.
1.1.5.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 4 juli 2003 pro-forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 11 augustus 2003 uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
1.1.5.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 26.693.
1.1.6.1. (13/1988) Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1993 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 3.746. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.187 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 3.746.
1.1.6.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 4 juli 2003 pro-forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 11 augustus 2003 uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
1.1.6.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 2.247.
1.1.7.1. (13/1981) Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1993 opgelegd met een te betalen belastingbedrag van ƒ 30.147. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 8.073 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 30.147.
1.1.7.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 4 juli 2003 pro-forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 11 augustus 2003 uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
1.1.7.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 24.117.
1.1.8.1. (13/1989) Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1994 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 3.804. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.015 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 3.804.
1.1.8.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 4 juli 2003 pro-forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 11 augustus 2003 uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
1.1.8.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 3.043.
1.1.9.1. (13/1883) Verweerder heeft met dagtekening 30 december 2006 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1994 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 21.455. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 7.855 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.9.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 9 januari 2007 bezwaar gemaakt. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.9.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 nadere gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.10.1. (13/1895) Verweerder heeft met dagtekening 30 december 2006 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1995 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 5.416. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.982 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.10.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 9 januari 2007 bezwaar gemaakt. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.10.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht nadere gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 nadere gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.11.1. (13/1884) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1995 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 25.545. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 10.706 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.11.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 pro-forma bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.11.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.12.1. (13/1896) Verweerder heeft met dagtekening 6 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1996 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 5.609. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 2.156 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.12.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.12.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.13.1. (13/1885) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1996 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 29.851. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 10.600 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.13.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.13.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.14.1. (13/1897) Verweerder heeft met dagtekening 6 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1997 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 5.802. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 2.060 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.14.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.14.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.15.1. (13/1886) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1997 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 30.883. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 9.934 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.15.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.15.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.16.1. (13/1898) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1998 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 4.492. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.449 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.16.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.16.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.17.1. (13/1888) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1998 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 20.350. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 5.980 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.17.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.17.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.18.1. (13/1899) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag vb 1999 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 4.736. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.391 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.18.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.18.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.19.1. (13/1889) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 1999 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 26.848. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 8.691 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.19.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.19.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.20.1. (13/1900) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag vb 2000 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 4.904. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 1.239 heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.20.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.20.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.21.1. (13/1982) Verweerder heeft met dagtekening 29 september 2007 aan eiser een navorderingsaanslag ib/pvv 2000 opgelegd tot een te betalen belastingbedrag van ƒ 41.755. Daarnaast heeft hij bij beschikking ƒ 7.038 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van ƒ 33.163.
1.1.21.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 5 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering alsmede verklaard dat hij akkoord gaat met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar totdat beslist zou zijn in lopende procedures van andere partijen. Op 27 november 2007 heeft de gemachtigde nogmaals ingestemd met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar.
1.1.21.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 26.530.
1.1.21.4. Bij ambtshalve beschikkingen van 6 september 2013 heeft verweerder de navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 1994 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1995 tot en met 2000, genoemd onder 1.1.9.1 tot en met 1.1.21.1, alsmede de daarmee samenhangende heffingsrentebeschikkingen en boeten vernietigd.
1.1.22.1. (13/1983) Verweerder heeft met dagtekening 22 oktober 2004 aan eiser een aanslag ib/pvv 2001 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.947 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.818. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 3.383 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 340.
1.1.22.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 9 november 2004 (gemotiveerd) bezwaar gemaakt. De gemachtigde heeft op 8 december 2004 gereageerd op vragen van verweerder.
1.1.22.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 nadere gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.988 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.909. Hij heeft de heffingsrente verminderd tot € 2.376 en de boete gehandhaafd.
1.1.23.1. (13/1984) Verweerder heeft met dagtekening 10 juni 2005 aan eiser een aanslag ib/pvv 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.272 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 27.595. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 4.393 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 567.
1.1.23.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 23 juni 2005 (gemotiveerd) bezwaar gemaakt. [A] heeft in een stuk van 30 juni 2005 namens eiser ook bezwaar gemaakt.
1.1.23.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 nadere gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.700 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.797. Hij heeft de heffingsrente verminderd tot € 556 en de boete gehandhaafd.
1.1.24.1. (13/1985) Verweerder heeft met dagtekening 30 november 2006 aan eiser een aanslag ib/pvv 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.101 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.588. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 1.639 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 8.700.
1.1.24.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 14 december 2006 (gemotiveerd) bezwaar gemaakt en daarin verklaard akkoord te gaan met het aanhouden van de behandeling van het bezwaar in verband met diverse lopende procedures.
1.1.24.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.101 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.088. Hij heeft de heffingsrente verminderd tot € 1.116 en de boete tot € 3.480.
1.1.25.1. (13/1986) Verweerder heeft met dagtekening 31 oktober 2007 aan eiser een aanslag ib/pvv 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.428 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.947. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 1.139 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 9.016.
1.1.25.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 10 december 2007 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.25.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.428 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.665. Hij heeft de heffingsrente verminderd tot € 578 en de boete tot € 3.667.
1.1.26.1. (13/1890) Verweerder heeft met dagtekening 29 augustus 2008 aan eiser een aanslag ib/pvv 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.432 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.890. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 788 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 4.741.
1.1.26.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 7 oktober 2008 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van de behandeling het bezwaar.
1.1.26.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.27.1. (13/1891) Verweerder heeft met dagtekening 29 mei 2009 aan eiser een aanslag ib/pvv 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.978 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.905. Daarnaast heeft hij bij beschikkingen € 419 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.810.
1.1.27.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 2 juli 2009 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.27.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.28.1. (13/1892) Verweerder heeft met dagtekening 23 april 2010 aan eiser een aanslag ib/pvv 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.432 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.672. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 355 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.913.
1.1.28.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 26 mei en zijn brief van 17 juni 2010 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.28.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.1.29.1. (13/1893) Verweerder heeft met dagtekening 27 mei 2011 aan eiser een aanslag ib/pvv 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.066 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.199. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 240 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 3.035.
1.1.29.2. De gemachtigde heeft, naar verweerder heeft verklaard, tijdig bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift behoort niet tot de gedingstukken.
1.1.29.3. Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2013 het bezwaar afgewezen.
1.2.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. De gemachtigde is ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. T.V. van der Veen, bijgestaan door een collega. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met betrekking tot de ten aanzien van eiser en van zijn echtgenote genomen informatiebeschikkingen voor de jaren 2009 en 2010 en de aan de echtgenote opgelegde aanslagen.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiser, geboren in[jaar], is op [datum] gehuwd met [B], geboren in[jaar]. Eiser woonde voor het huwelijk samen met [B].
2.2.
Tot de stukken behoren:
- afdrukken van microfiches, afkomstig van Kredietbank Luxembourg (KBL) met de vermelding:
"[#] (...) VUE [X] OU MADAME [B] - [...]
[#] (...) TER LDO [X] OU MADAME [B]
";
- een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 21 november 2001 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD-ECD met de volgende passages:
“1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor: [X] OU MADAME [B];
2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt als enige hit naar voren:
Hr. [X], sofinr. [sofinummer 1], op [datum] gehuwd met [B], sofinr. [sofinummer 2];
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux, inclusief sofinummer, met het RDW-bestand komt de volgende hit naar voren:
[X].”
  • een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 29 oktober 2002 van twee medewerkers van de Belastingdienst FIOD-ECD waarbij deze (onder meer) verklaren dat eiser op 10 oktober 2002 (als verdachte en na het tonen van een microfiche) heeft verklaard nooit een bankrekening te hebben gehad bij KBL;
  • een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 27 februari 2003 van een medewerker van de Belastingdienst waarin onder meer is verklaard dat de raadsman van eiser telefonisch had gemeld dat zijn cliënt "inmiddels tot een hoger inzicht was gekomen en dat er blijkbaar door hem wel een rekening in Luxemburg is aangehouden"; dat de raadsman de door eiser opgevraagde stukken na ontvangst ter beschikking zou stellen aan de FIOD; en dat deze stukken niet bij de FIOD zijn ontvangen.
2.3.
Uit het zogenoemde Rekeningenproject is naar voren gekomen dat de genoemde microfiches betrekking hebben op bij KBL aangehouden saldi per eind januari 1994.
2.4.
Eiser noch zijn echtgenote heeft in enige aangifte ib/pvv of vb melding gemaakt van enig tegoed bij KBL.
2.5.
De inspecteur heeft voor de diverse jaren brieven verstuurd aan eiser en/of zijn gemachtigde en daarbij vragen gesteld met betrekking tot het aanhouden van de rekening bij KBL met nummer[#] het verloop van deze rekening en mogelijk andere buitenlandse tegoeden; daarbij heeft de inspecteur ook bescheiden opgevraagd. De inspecteur heeft in deze brieven gewezen op de wettelijke verplichting gegevens en inlichtingen te verstrekken en hij heeft gewezen op de gevolgen met betrekking tot de bewijslast bij betwisting van de hoogte van (navorderings)aanslagen. Eiser noch zijn gemachtigde heeft deze brieven inhoudelijk beantwoord.
2.6.
Bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur het aangegeven vermogen en de aangegeven inkomsten verhoogd met een geschat bedrag aan niet-aangegeven vermogen en de daaruit genoten inkomsten.
2.7.
Op 27 februari 2013 heeft de gemachtigde verklaard dat eiser hem te kennen had gegeven geen bankrekening te hebben in het buitenland.
2.8.
De inspecteur heeft eiser steeds voor het opleggen van de diverse vergrijpboeten de gronden daarvoor meegedeeld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser en/of zijn echtgenote rekeninghouder was/waren bij KBL.
Eiser betwist voorts de juistheid van de opgelegde boeten en hij heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
3.2.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting de in de motivering van het beroepschrift vermelde gronden genoemd onder de punten III (Art. 47 AWR), V (Bevindingen België), VI (Zozeer indruist criterium) en IX (Vijfjaarstermijn) ingetrokken.
3.3.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de (navorderings)aanslagen en van de beschikkingen.
3.4.
De inspecteur concludeert tot vermindering van enkele belastingaanslagen en beschikkingen en ongegrondverklaring van het beroep voor het overige.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1.
Op 6 september 2013 heeft de inspecteur een aantal navorderingsaanslagen en daarmee verband houdende beschikkingen vernietigd (ib/pvv 1994 tot en met 2000 en vb 1995 tot en met 2000; zie onderdeel 1.21.4). In zoverre heeft eiser geen belang meer bij een verdere behandeling van die beroepen en dienen deze niet-ontvankelijk te worden verklaard (Hoge Raad 10 augustus 2012, nr. 11/03216, ECLI:NL:HR:2012:BX4045). Voor zover eiser nog enig belang heeft met betrekking tot de proceskostenvergoeding, een immateriële schadevergoeding of het griffierecht zal de rechtbank daarover hierna een oordeel geven en een beslissing nemen.
De 12-jaarstermijn
4.2.
Na de eerste signalering in 2001 van eiser als mogelijke rekeninghouder van een tegoed bij KBL is onderzoek gedaan naar een strafrechtelijk vervolg. Daarbij heeft een ambtenaar van de Belastingdienst FIOD-ECD zich in december 2001 gemeld op het adres waar eiser stond ingeschreven. Door vervolgonderzoeken in maart en juni 2002 heeft de ambtenaar uiteindelijk in juni, september en oktober 2002 contact gehad met eiser en zijn toenmalige raadsman en hem daarbij gevraagd of hij beschikte over enig tegoed bij KBL. Door vervolgens met dagtekening 31 december 2002 de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en VB 1991 op te leggen en, na telefonisch contact in februari 2003 met de toenmalige raadsman van eiser, op 31 mei 2003 navorderingsaanslagen ib/pvv 1991, vb 1992 en latere jaren op te leggen, is er geen sprake geweest van enig gebrek aan voortvarendheid aan de zijde van de Belastingdienst. De rechtbank ziet dan ook geen reden de navorderingsaanslagen te vernietigen op grond van een dergelijk gebrek.
Inkomsten en vermogen uit buitenlands tegoed
4.3.1.
De rechtbank is op basis van de afdruk van het microfiche en de ambtsedige verklaringen als genoemd in 2.2, van oordeel dat vaststaat dat eiser en/of zijn echtgenote in 1994 gerechtigd waren tot een bankrekening bij KBL tot (minimaal) het genoemde saldo van ruim ƒ 745.000. Nu eiser tot op heden geen nadere informatie heeft gegeven met betrekking tot het verloop van de KBL-rekening acht de rechtbank, gelet op de omvang van dit saldo aannemelijk dat op deze rekening ook al in de jaren 1990 tot en met 1994 een tegoed van een aanzienlijke omvang aanwezig was. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat ook in latere jaren een tegoed van een aanzienlijke omvang aanwezig was op de rekening bij KBL. De rechtbank hecht dus geen geloof aan de ontkenning van eiser dat hij rekeninghouder was, te minder nu zijn raadsman op enig eerder moment heeft verklaard dat eiser tot “hoger inzicht” was gekomen en er wel sprake was van een bankrekening in Luxemburg.
4.3.2.
De inspecteur heeft eiser aangemerkt als “ƒ 500.000-plusser” en hij heeft, aldus de toelichting bij de uitspraken op bezwaar, de correcties op het eerder vastgestelde dan wel het aangegeven inkomen en vermogen berekend door het op de microfiches vermelde bedrag te herleiden op basis van een gebruikelijk rendement en op vergelijkbare wijze de inkomsten hieruit te berekenen.
4.3.3.
Gelet op de absolute omvang van de op de microfiches genoemde bedragen, het feit dat eiser van een dergelijk tegoed geen opgave heeft gedaan in enige aangifte voor de jaren vóór 1994 en ook geen verklaring heeft gegeven voor het ontstaan van dat tegoed kort voor 1994, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat eiser voor die jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Op eiser rust dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar voor de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 tot en met 1993 en de navorderingsaanslagen vb 1991 tot en met 1994 onjuist zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin niet geslaagd, te minder nu hij de uitkomst van de berekeningen van de inspecteur als zodanig niet heeft betwist.
4.3.4.
Gelet op de absolute omvang van de op de microfiches genoemde bedragen en eiser geen enkele verklaring heeft gegeven op grond waarvan valt aan te nemen dat hij in de jaren 2000 en later niet meer over enig banktegoed bij een buitenlandse bank heeft beschikt, is het vermoeden gerechtvaardigd dat hij ook in deze jaren over een aanzienlijk bedrag op de rekening bij KBL heeft beschikt. Door zonder nadere verklaring van een dergelijk tegoed geen melding te maken in zijn aangiften heeft de inspecteur zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser voor die jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Op eiser rust dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar voor de aanslagen ib/pvv 2000 tot en met 2008 onjuist zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin niet geslaagd, te minder nu hij de uitkomst van de berekeningen van de inspecteur als zodanig niet heeft betwist.
4.3.5.
Eiser heeft geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting 2003. De gemachtigde heeft in dezen gesteld dat voor het belastingjaar 2003 de inkomsten uit sparen en beleggen alsnog slechts voor de helft bij eiser belast zouden mogen worden op grond van het bepaalde in artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2003). De inspecteur heeft de juistheid van deze stelling bevestigd. De rechtbank zal de aanslag ib/pvv 2003 dan ook verminderen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.101 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.044.
4.3.6.
Eiser heeft geen specifieke grieven aangevoerd met betrekking tot de in rekening gebrachte heffingsrente. De rechtbank ziet geen reden het bedrag anders te bepalen dan zoals voortvloeit uit de nadere bepaling van de verschuldigde belasting over de diverse jaren.
De boeten
4.4.1.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift voor de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 gesteld dat voor die jaren geen boeten zijn opgelegd omdat destijds nog sprake was van een mogelijk strafrechtelijk vervolg. De rechtbank ziet dan ook geen reden een nader oordeel te geven over de stelling van de gemachtigde dat de bij deze aanslagen opgelegde boeten verminderd zouden moeten worden.
4.4.2.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift voor de navorderingsaanslagen ib/pvv 1991, vb 1992, ib/pvv 1992 en vb 1993 gesteld dat de boeten moeten vervallen in verband met het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63. De rechtbank ziet geen reden voor een ander oordeel.
4.4.3.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen ib/pvv 1993 en vb 1994 boeten opgelegd van 100% van de verschuldigde belasting omdat eiser een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim en hij een aanzienlijk tegoed daarop en de rente-inkomsten daaruit ten onrechte niet in zijn aangifte heeft vermeld. Op grond daarvan kan worden aangenomen dat hij die aangifte opzettelijk onjuist heeft gedaan. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het voor deze jaren van algemene bekendheid was dat banktegoeden en rente-inkomsten daaruit die de vrijgestelde bedragen te boven gaan, waren onderworpen aan heffing van vermogensbelasting dan wel inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en daarom aangegeven moesten worden als vermogen respectievelijk inkomsten uit vermogen. De rechtbank acht boeten van 100% in beginsel dan ook passend en geboden.
Nu de inspecteur de correctie van het vermogen per 1 januari 1994 en de inkomsten daaruit over 1993 heeft gebaseerd op het feitelijke saldo eind januari 1994 (wat er zij van het betoog in het verweerschrift met betrekking tot een theoretische berekening van de correcties) en op een reguliere rentevergoeding voor deposito’s, ziet de rechtbank in de wijze van berekening van de belastingschuld en de op grond daarvan vastgestelde boeten geen reden voor een vermindering van deze boeten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur vervolgens terecht de boeten bij de uitspraken op bezwaar in verband met het overschrijden van de redelijke termijn verminderd tot 80% van de nagevorderde belasting.
4.4.4.
De inspecteur heeft geen vergrijpboete opgelegd voor het met opzet niet doen van de aangifte ib/pvv 2001 en 2002. De rechtbank ziet dan ook geen reden een oordeel te geven over de stelling van de gemachtigde dat een dergelijke boete verminderd zou moeten worden.
De inspecteur heeft ten aanzien van de ib/pvv 2001 enkel een verzuimboete van € 340 opgelegd omdat eiser, na verleend uitstel, niet tijdig aangifte had gedaan en hij heeft ook ten aanzien van de ib/pvv 2002 een verzuimboete van € 567 opgelegd in verband met het niet tijdig doen van aangifte. De gemachtigde heeft de door de inspecteur geconstateerde gang van zaken met betrekking tot het niet tijdig doen van aangifte niet betwist. De rechtbank acht de boeten passend en geboden en ziet ook overigens geen reden voor een vermindering dan wel vernietiging van de opgelegde verzuimboeten.
4.4.5.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen ib/pvv 2003 en 2004 vergrijpboeten opgelegd van 100%. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat boeten van 100% van de verschuldigde belasting in beginsel passend en geboden zijn en daartoe verwijst de rechtbank naar de voorgaande overweging met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1993 en vb 1994.
In het feit dat de inspecteur de boeten heeft bepaald op een heffingsgrondslag die hij op basis van extrapolatie heeft bepaald aan de hand van een daadwerkelijk saldo in januari 1994 en alle onzekerheden die inherent zijn aan een dergelijke extrapolatie over meerdere jaren, ziet de rechtbank reden de boeten in eerste instantie met 20% te beperken tot 80%. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht de boeten bij de uitspraken op bezwaar in verband met het overschrijden van de redelijke termijn verminderd tot 80% van de nagevorderde belasting.
De rechtbank ziet geen reden voor een verdere vermindering en dit leidt er toe dat de rechtbank de uiteindelijke boeten zal vaststellen op 64% van de boetegrondslag.
4.4.6.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen ib/pvv 2005, 2006, 2007 en 2008 vergrijpboeten opgelegd van 100% en hij heeft voor elk van deze jaren de boeten aangekondigd en de gronden daarvoor kenbaar gemaakt. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat een boete van 100% van de verschuldigde belasting in beginsel passend en geboden is en daartoe verwijst de rechtbank naar de voorgaande overweging met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1993 en vb 1994.
In het feit dat de inspecteur de boete heeft bepaald op een heffingsgrondslag die hij op basis van extrapolatie heeft bepaald aan de hand van een daadwerkelijk saldo in januari 1994 en alle onzekerheden die inherent zijn aan een dergelijke extrapolatie over meerdere jaren, ziet de rechtbank reden de boete met 20% te beperken tot 80%.
De periode tussen de aankondigingen en de uitspraak in het geschil met betrekking tot deze aanslagen bestrijkt meer dan twee jaar. De gemachtigde heeft in zijn bezwaar tegen deze aanslagen en de boetebeschikkingen steeds verzocht om uitstel voor het motiveren van het bezwaar totdat beslist zou zijn in de procedures die bij diverse gerechtshoven in het land zouden lopen. Pas naar aanleiding van de brief van 1 februari 2013 van de inspecteur heeft de gemachtigde zijn bezwaar nader gemotiveerd en is de behandeling van het bezwaar daadwerkelijk begonnen en voortvarend voortgezet.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden de boete verder te verminderen wegens overschrijden van de redelijke termijn.
Immateriële schadevergoeding
4.5.1.
De in geschil zijnde en gezamenlijk behandelde zaken hebben in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp, te weten het in aanmerking nemen van inkomsten uit een buitenlandse bankrekening. Ter bepaling van de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank het verloop beoordelen vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, in dit geval vanaf de ontvangst van de in december 2002 ingediende bezwaarschriften (Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540).
4.5.2.
In de bezwaarschriften van 20 december 2002 tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de behandeling van het bezwaar in verband met het feit dat er diverse procedures lopende waren. Op 4 februari 2003 heeft de inspecteur uitstel verleend (onder verwijzing naar de [C]-procedure) en de gemachtigde heeft in een brief van 14 februari 2003 verklaard hiermee in te stemmen.
Na het opleggen van de op 31 mei 2003 opgelegde aanslagen heeft de gemachtigde, in aansluiting op een eerder door hem verzonden “voornemen” van 26 mei 2003 en een briefwisseling met de inspecteur, op 4 juli 2003 aangegeven dat hem niets anders restte dan pro forma bezwaar te maken.
Op 11 augustus 2003 heeft de inspecteur uitstel verleend voor het motiveren van het bezwaar.
Op 1 juni 2004 heeft de inspecteur weer vragen gesteld aan eiser en de gemachtigde (een “laatste verzoek” en een “verzoek motivering bezwaar”) en daarbij gewezen op de verplichtingen als genoemd in artikel 47 van de Awr. Op deze brief is geen inhoudelijke reactie gevolgd.
Op 14 december 2006 heeft de gemachtigde verklaard ook akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar ib/pvv 2003 totdat beslist zou zijn in de [C]-procedure en in de procedures die aanhangig waren bij diverse gerechtshoven in het land.
Desgevraagd heeft de gemachtigde op 27 november 2007 ook ingestemd met het aanhouden van het bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1994 tot en met 2000 en vb 1995 tot en met 2000.
Op 7 oktober 2008 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2005 en daarbij verzocht om uitstel voor het motiveren totdat beslist zou zijn in de procedures die bij diverse gerechtshoven in het land liepen en de inspecteur heeft deze gang van zaken op 14 oktober 2008 bevestigd. Op identieke wijze heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslagen ib/pvv 2006 tot en met 2008 en de daarbij genomen boetebeschikkingen.
Naar aanleiding van de brief van 1 februari 2013 van de inspecteur heeft de gemachtigde zijn bezwaar nader gemotiveerd en is de behandeling van het bezwaar daadwerkelijk begonnen.
4.5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn wordt de tijd gedurende welke eiser gebruik heeft gemaakt van verleend uitstel voor het herstel van het verzuim, zoals het motiveren van het bezwaar, buiten beschouwing gelaten. In het nu voorliggende geschil waarbij sprake is van hetzelfde onderwerp (de aanwezigheid van een buitenlandse bankrekening) heeft de gemachtigde in diverse stukken kenbaar gemaakt dat hij de behandeling van het bezwaar met betrekking tot dit onderwerp wilde aanhouden om deze op enig moment van nadere gronden te voorzien.
Nadat de inspecteur uiteindelijk de behandeling van het geschil ter hand had genomen (in februari 2013) is ten tijde van de uitspraak van de rechtbank nog geen twee jaar verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden tot het toekennen van enige schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5.Proceskosten

5.1.
Verweerder heeft eiser een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase en de gemachtigde heeft niet gesteld dat en in hoeverre die vergoeding op een onjuist bedrag is vastgesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden (nogmaals) een kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast te stellen.
5.2.
Nu de gemachtigde in één geschrift beroep heeft ingesteld met betrekking tot alle opgelegde belastingaanslagen en beschikkingen, de rechtbank heeft geconstateerd dat de inspecteur is overgegaan tot het verminderen van enkele belastingaanslagen en heeft geoordeeld dat het beroep met betrekking tot een aantal belastingaanslagen en beschikkingen gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling en wel tot een bedrag van € 1.461 (2 punten voor proceshandelingen x € 487 x 1 (wegingsfactor) x 1,5 samenhangende zaken), waarvan € 730,50 toe te kennen aan eiser en € 730,50 aan zijn echtgenote.
5.3.
De rechtbank zal het in deze zaken betaalde griffierecht van € 176 (viermaal € 44) laten vergoeden.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991;
  • verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de uitspraken van de inspecteur betreffende de navorderingsaanslagen ib/pvv 1991, vb 1992, ib/pvv 1992 en vb 1993, doch slechts voorzover deze uitspraken betrekking hebben op de opgelegde boeten en vernietigt de bij deze navorderingsaanslagen opgelegde boeten;
  • verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot de uitspraken van de inspecteur betreffende de navorderingsaanslagen ib/pvv 1993 en vb 1994,
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1994, vb 1995, ib/pvv 1995, vb 1996, ib/pvv 1996, vb 1997, ib/pvv 1997, vb 1998, ib/pvv 1998, vb 1999, ib/pvv 1999, vb 2000 en ib/pvv 2000 en de daarmee verband houdende beschikkingen;
  • verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot de aanslagen ib/pvv 2001 en 2002 en de daarbij genomen beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen;
  • verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2003 en vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.101 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.044;
  • verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2004;
  • vermindert de bij de aanslagen ib/pvv 2003 en ib/pvv 2004 opgelegde boeten tot op 64% van de boetegrondslag;
  • vermindert de bij de aanslagen ib/pvv 2005 tot en met ib/pvv 2008 opgelegde boeten tot op 80% van de boetegrondslag;
  • vermindert het bedrag van de in rekening gebrachte heffingsrente overeenkomstig de hiervoor vastgestelde verminderde belastingaanslagen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 730,50;
  • gelast verweerder het griffierecht ad € 176 aan eiser te vergoeden en
  • wijst de verzoeken om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in
geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.