In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I.R.J. Thijssen, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2004 tot en met 2007, opgelegd aan eiser vanwege onjuistheden in zijn aangiften. Eiser had in deze jaren bedragen ontvangen van zijn eenmanszaak [A-BEDRIJF], die hij niet had aangegeven. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook vergrijpboetes zijn opgelegd wegens (voorwaardelijk) opzet. Eiser heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt, maar de inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard, met uitzondering van een vermindering van de boetes.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser in de jaren 2004 tot en met 2007 geen voorziening kon vormen voor de terugbetalingsverplichting aan [C-BEDRIJF], aangezien er in die jaren geen redelijke mate van zekerheid bestond dat hij die bedragen zou moeten terugbetalen. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen in stand gelaten en de vergrijpboetes verminderd tot € 2.000 per jaar, rekening houdend met de financiële situatie van eiser. Tevens is een dwangsom van € 1.260 toegekend aan eiser, omdat de inspecteur niet tijdig op zijn verzoek om toekenning van een dwangsom had gereageerd. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 2.191,50.