ECLI:NL:RBNHO:2014:1286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2544
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de ontvangst van een naheffingsaanslag omzetbelasting door een seksinrichting

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. die een seksinrichting exploiteert, de ontvangst van een naheffingsaanslag omzetbelasting betwist. De naheffingsaanslag, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, betrof een bedrag van € 1.048.143 voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, met een bijkomende heffingsrente van € 115.611. De inspecteur verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting werd door de vertegenwoordiger van eiseres verklaard dat hij aannemelijk achtte dat de naheffingsaanslag omstreeks de dagtekening was verzonden. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat de naheffingsaanslag op het adres van eiseres was ontvangen of aangeboden, en dat de enkele betwisting van de ontvangst door eiseres onvoldoende was om dit vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2544
Uitspraakdatum: 27 februari 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te[Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 1.048.143, alsmede bij beschikking € 115.611 heffingsrente berekend. Verweerder heeft geen boete opgelegd.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 mei 2013 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bij ambtshalve genomen beschikking de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen door de enkelvoudige kamer op 15 november 2013.
Daar is verschenen mr. [A], vertegenwoordiger van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.H. Wolters, A. Lemmens, mr. J.B. Wieken en J.W.M. Noom. De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet door de meervoudige kamer op 13 februari 2014.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door mr.[A2]. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.H. Wolters, mr. J.B. Wieken, mr. S.R. Hewitt, J.W.M. Noom en A.H. van de Water.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Eiseres exploiteert op [#] vestigingen onder de naam ‘[B]’ een seksinrichting waar de gelegenheid wordt geboden om tegen vergoeding seksuele diensten af te nemen. De meeste vestigingen staan bekend als seksclub. Twee vestigingen staan bekend als privéhuis en één vestiging als een erotische massagesalon. Eiseres verkoopt binnen de seksinrichtingen ook drankjes. [C] is bestuurder van eiseres.
Op 19 november 2006 en 14 april 2007 heeft verweerder bedrijfsbezoeken afgelegd. Van deze bezoeken is een verslag opgemaakt dat aan eiseres is verzonden.
Op 1 juli 2011 is een rapport opgemaakt naar aanleiding van een controle van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. Eiseres is in de gelegenheid gesteld te reageren op de bevindingen van het onderzoek zoals deze zijn neergelegd in het controlerapport.
In een brief van 13 februari 2009 van de toenmalige gemachtigde van eiseres aan verweerder staat, voor zover van belang, het volgende:
“Tenslotte vraag ik uw aandacht voor het volgende. De heer [C] heeft mij verzocht u te attenderen op het feit dat hij zijn (fiscale) belangen door mij laat behartigen en dat hij graag ziet dat alle contacten via mij verlopen. Hij is een paar keer rechtstreeks door u benaderd en heeft dat niet op prijs gesteld. Om die reden verzoek ik u uitdrukkelijk gehoor te geven aan de wens van de heer [C].”
Bij brief van 31 oktober 2011 heeft verweerder aangekondigd dat vermoedelijk op 25 november 2011 een naheffingsaanslag zal worden opgelegd.

3.Geschil

Primair is in geschil of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Subsidiair is in geschil of de naheffingsaanslag tijdig is opgelegd voor zover deze ziet op het jaar 2006. Meer subsidiair is in geschil of de klanten één dienst afnemen van eiseres dan wel twee diensten afnemen, één van eiseres en één van de prostituee. Nog meer subsidiair is in geschil of het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden. Tot slot is in geschil of het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Primair is in geschil of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij noch haar gemachtigde heeft de naheffingsaanslag ontvangen. De toenmalige gemachtigde heeft bij brief van 10 januari 2012 verweerder gevraagd of een uitspraak van de Hoge Raad aanleiding vormde om af te zien van de aangekondigde naheffingsaanslag. Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde. Toen is gebleken dat een naheffingsaanslag met dagtekening 25 november 2011 aan eiseres was verzonden. Eerst bij brief van 19 januari 2012 is de naheffingsaanslag aan eiseres bekend gemaakt. Gelet hierop is het bezwaar van 12 januari 2012 dan wel 24 januari 2012 volgens eiseres tijdig.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat het bezwaar niet tijdig is, meent eiseres dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht omdat verweerder de naheffingsaanslag aan haar gemachtigde had behoren te verzenden. Dat heeft verweerder ten onrechte nagelaten.
Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat haar brief van 27 oktober 2011 moet worden gezien als een prematuur, maar ontvankelijk bezwaar. Zij mocht er namelijk van uitgaan dat ten tijde van het schrijven van deze brief de naheffingsaanslag al was opgelegd.
4.2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Alle overige post die aan eiseres wordt verzonden wordt altijd ontvangen. Het is niet aannemelijk dat dit keer juist de naheffingsaanslag niet is ontvangen. In ieder geval is de naheffingsaanslag wel aan eiseres verzonden. Er kan geen sprake zijn van een prematuur bezwaarschrift, omdat in alle correspondentie wordt gesproken over een nog op te leggen naheffingsaanslag. Voorts kan volgens verweerder niet aan de ene kant worden gesteld dat de naheffingsaanslag niet is ontvangen en anderzijds dat prematuur bezwaar is ingesteld tegen diezelfde naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag is niet verzonden aan de gemachtigde van eiseres. Het gebeurt standaard dat beschikkingen worden toegezonden aan de belanghebbende. Men kan er om verzoeken alle beschikkingen (tevens) naar de gemachtigde te sturen. Een dergelijk verzoek is in deze procedure niet ontvangen. De brief van de gemachtigde van eiseres van 13 februari 2009 waarin wordt verzocht alle correspondentie tot de gemachtigde te richten ziet op een door eiseres gevoerde klachtenprocedure.
4.3.
De rechtbank neemt het volgende in overweging.
Ter zitting van 13 februari 2013 heeft de vertegenwoordiger van eiseres desgevraagd verklaard dat hij, gelet op de van verweerder afkomstige stukken en de toelichting daarbij, aannemelijk acht dat verweerder de naheffingsaanslag omstreeks 18 november 2011 heeft toegezonden aan eiseres. Gelet hierop is de naheffingsaanslag reeds voor de dagtekening daarvan (25 november 2011) bekend gemaakt en liep de wettelijke bezwaartermijn van zes weken af op 6 januari 2012. Aldus is het bezwaarschrift te laat ingediend.
4.4.1.
Niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding blijft achterwege indien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht).
Eiseres heeft de ontvangst van de naheffingsaanslag betwist. In dat geval is het in beginsel aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat het aanslagbiljet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat het aanslagbiljet de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het aanslagbiljet niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert aan ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van een naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat het aanslagbiljet op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41 882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
4.4.2.
Gelet op het onder 4.3 overwogene is het vermoeden gerechtvaardigd dat de naheffingsaanslag op het adres van eiseres is ontvangen of aangeboden. De enkele stelling in het beroepschrift door de toenmalige gemachtigde van eiseres dat eiseres de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen, is onvoldoende om dat vermoeden te ontzenuwen. Eiseres heeft niets aangedragen om haar stelling aannemelijk te maken. De rechtbank acht de ontkenning van ontvangst dan ook niet geloofwaardig, en neemt derhalve als vaststaand aan dat eiseres de naheffingsaanslag omstreeks 18 november 2011 heeft ontvangen, zodat zij daartegen tijdig bezwaar had kunnen maken.
4.4.3.
Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat een kopie van de naheffingsaanslag naar de gemachtigde had moeten worden gestuurd naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 april 2003, nr. 37605, ECLI:NL:HR:2003:AF7094. De Hoge Raad overwoog dat onder bepaalde omstandigheden het niet (tevens) sturen van een belastingaanslag naar de gemachtigde van de belastingplichtige in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de casus van de hiervoor bedoelde uitspraak te veel verschilt van de onderhavige en dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door de naheffingsaanslag niet (tevens) naar de toenmalige gemachtigde te sturen. Anders dan eiseres betoogt, dient de laatste alinea van de brief van de toenmalige gemachtigde van 13 februari 2009 uitsluitend te worden opgevat als een verzoek om alle persoonlijke contacten via de toenmalige gemachtigde te laten verlopen. In de brief is geen expliciet verzoek gedaan om belastingaanslagen naar de toenmalige gemachtigde te sturen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres en haar directeur [C] op enig moment daarna bezwaar gemaakt hebben tegen het feit dat zij aanslagbiljetten van verweerder ontvingen. Voorts is niet gebleken dat de toenmalige gemachtigde in die mate bij het boekenonderzoek en alle daarmee samenhangende en daaruit voortvloeiende aangelegenheden was betrokken, dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door de naheffingsaanslag niet (tevens) naar de toenmalige gemachtigde te sturen. De verzending van een afschrift van het controlerapport naar de toenmalige gemachtigde is hiervoor onvoldoende. De rechtbank verwijst voorts naar paragraaf 3.2 van het controlerapport, waaruit kan worden afgeleid dat tijdens het boekenonderzoek geen contact is geweest met de toenmalige gemachtigde.
De conclusie is dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het primaire standpunt van eiseres faalt. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.P.A. Boersma en
mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.