In deze zaak heeft eiseres, een B.V. die een seksinrichting exploiteert, de ontvangst van een naheffingsaanslag omzetbelasting betwist. De naheffingsaanslag, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, betrof een bedrag van € 1.048.143 voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, met een bijkomende heffingsrente van € 115.611. De inspecteur verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting werd door de vertegenwoordiger van eiseres verklaard dat hij aannemelijk achtte dat de naheffingsaanslag omstreeks de dagtekening was verzonden. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat de naheffingsaanslag op het adres van eiseres was ontvangen of aangeboden, en dat de enkele betwisting van de ontvangst door eiseres onvoldoende was om dit vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.