ECLI:NL:RBNHO:2014:11043

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3666
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van werkloosheidsuitkering na beëindiging tijdelijke aanstelling van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toekenning van een werkloosheidsuitkering aan een ambtenaar wiens tijdelijke aanstelling van rechtswege is geëindigd. De ex-werkgever betwist het recht op WW, stellende dat er sprake is van verwijtbare werkloosheid vanwege niet-integere gedragingen van de ambtenaar. De rechtbank oordeelt dat er weliswaar een objectief dringende reden voor ontslag aanwezig was, maar dat er geen subjectief dringende reden was om de aanstelling niet te verlengen. De ambtenaar had de mogelijkheid om tot het einde van zijn contract op een andere afdeling te werken, wat de ex-werkgever niet heeft aangetoond. Hierdoor is het beroep van de ex-werkgever ongegrond verklaard.

Het proces begon met een besluit van 20 december 2012, waarbij de werkloosheidsuitkering aan de ambtenaar werd toegekend. De ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 9 juli 2013. De rechtbank heeft de zitting geschorst omdat niet kon worden vastgesteld dat de ex-werkgever de uitnodiging had ontvangen. Na voortzetting van de zitting op 5 september 2014, waarbij de ambtenaar en de derde partij aanwezig waren, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de ambtenaar niet verwijtbaar werkloos is, omdat de ex-werkgever niet heeft aangetoond dat er een subjectieve dringende reden was voor het niet verlengen van de aanstelling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3666

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2014 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, te Zaandam, eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij], te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. B.G.A. Bol)

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 3 december 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan [derde partij] toegekend.
Bij besluit van 9 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014.
Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Ritsma. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser de uitnodiging voor de zitting had ontvangen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 5 september 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kouskoussouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Feer. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. [derde partij] is met ingang van 1 december 2011 in tijdelijke dienst (voor de duur van één jaar) aangesteld als medewerker [functie] bij de afdeling[afdeling] van de dienst [dienst] bij de gemeente Zaanstad. De tijdelijke aanstelling is van rechtswege per 1 december 2012 geëindigd.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen sprake was van een (subjectief) dringende reden die ten grondslag ligt aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3. Eiser voert aan dat de reden voor de niet-verlenging van de aanstelling gelegen is in niet-integere gedragingen van [derde partij], namelijk het opvragen uit [programma] van niet-werkgerelateerde gegevens. Volgens eiser was [derde partij] ervan op de hoogte dat dit door eiser zwaar werd opgenomen, waartoe eiser verwijst naar de ambtseed die door [derde partij] is afgelegd en de e-mail die op […] december 2011 naar de afdeling (waaronder [derde partij]) is verzonden. Ook na het verzenden van die e-mail is [derde partij] doorgegaan met het niet-integere gedrag. Deze integriteitsschending zou volgens eiser hebben kunnen leiden tot onvoorwaardelijk strafontslag. Deze procedure zou echter langer in beslag hebben genomen dan de tijd die resteerde tot het einde van de tijdelijke aanstelling. Dat de urgentie [derde partij] niet langer werkzaam te laten zijn in zijn functie wel degelijk aanwezig was blijkt uit het feit dat hij niet meer toegelaten is op zijn werkplek. [derde partij] heeft hierdoor de kans gemist om zijn werkzaamheden (zij het tijdelijk) voort te zetten. Volgens verweerder is dan ook sprake van verwijtbare werkloosheid.
4. [derde partij] stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een dringende reden. Hij stelt daarbij dat hij na […] december 2011 uitsluitend werkgerelateerde gegevens heeft opgevraagd en daarnaast zijn eigen gegevens, wat toegestaan was. In augustus 2012, toen hij op vakantie was is hem verteld dat er een onderzoek werd verricht. Na zijn vakantie heeft hij echter tot 1 oktober 2012 zijn eigen werk mogen verrichten. Pas op dat moment werd hem verteld dat hij zou worden doorbetaald tot 1 december 2012, maar zijn aanstelling niet zou worden verlengd.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Sinds 1 oktober 2006 geldt dat de werknemer verwijtbaar werkloos is als er aan de werkloosheid een dringende reden in de zin van het Burgerlijk Wetboek ten grondslag ligt. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) sluit voor de uitleg van het begrip dringende reden aan bij de uitleg van de Hoge Raad. Daarbij is niet de ontslagroute maar wel de ontslagreden van belang. Het al dan niet bestaan van een dringende reden, objectief en subjectief, is ook doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of werknemer verwijtbaar werkloos is doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt (CRvB 6 april 2011,
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0901).
6.1
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een objectief dringende reden overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat [derde partij] in strijd met de (integriteits)regels van eiser [programma] heeft geraadpleegd. Of [derde partij] ook na de e-mail van […] december 2011, waarin alle medewerkers nog eens duidelijk werd gemaakt dat het raadplegen van [programma] alleen is toegestaan voor zover de werkzaamheden dat noodzakelijk maken, niet-werkgerelateerde [programma] heeft opgevraagd, kan op grond van de gegevens in het dossier niet worden vastgesteld. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de gegevens over het gebruik van het systeem ook niet meer aanwezig zijn. Echter, ongeacht het antwoord op de vraag of [derde partij] zijn gedraging na de bedoelde e-mail heeft voortgezet, staat vast dat [derde partij] de regels van eiser heeft overtreden. Nu eiser in zijn beleid grote nadruk legt op het belang van integriteit, hetgeen ook blijkt uit de door elke ambtenaar af te leggen eed / belofte, staat vast dat de gedragingen van [derde partij] voor eiser een objectief dringende reden vormden de aanstelling te beëindigen.
6.2
Ten aanzien van de vraag of tevens sprake is van een subjectief dringende reden overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals eiser terecht heeft opgemerkt is de positie van eiser door de toepasselijkheid van het ambtenarenrecht niet gelijk aan die van andere werkgevers. De enkele omstandigheid dat eiser gekozen heeft voor het laten aflopen van de aanstelling van [derde partij] in plaats van het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag betekent dan ook niet dat enkel daardoor de subjectief dringende reden ontbreekt (CRvB 24 juli 2013,
ECLI:NL:CRVB:2013:1149). Ook uit andere handelingen kan blijken dat sprake is van een door eiser gevoelde urgentie tot beëindiging van de arbeidsrelatie. De rechtbank heeft het bestaan daarvan echter niet kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat eiser [derde partij] niet heeft geschorst of hem de toegang tot het werk heeft ontzegd. Integendeel, in de visie van eiser was het mogelijk geweest dat [derde partij] nog tot het einde van zijn aanstelling werkzaamheden zou hebben verricht op een andere afdeling of locatie. Onder deze omstandigheden is dan ook geen sprake van een subjectief dringende reden als hiervoor bedoeld. De beroepsgrond treft derhalve geen doel.
7. Het beroep is ongegrond. voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. L.M. Kos, en mr. E.P.W. van de Ven, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.