[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 november 2009, 08/1605 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verweij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk
1. Bij besluit van 30 januari 2008 heeft het Uwv de door appellant aangevraagde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) bij wijze van maatregel blijvend geheel geweigerd met ingang van 25 oktober 2007. Bij besluit van 8 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW, in verbinding met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a en zevende lid, van de WW. Volgens het Uwv heeft appellant door eigen toedoen passende arbeid niet behouden, aangezien de arbeidsovereenkomst tussen hem en [naam werkgever] (hierna: werkgever) die eindigde op 24 oktober 2007, niet is verlengd omdat was gebleken dat appellant zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatig gebruik van de tankpas die hem door de werkgever ter beschikking was gesteld. Het Uwv heeft dit gedrag van appellant aangemerkt als een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ontkend dat hij de tankpas op onrechtmatige wijze heeft gebruikt. Ook heeft hij zijn stelling herhaald dat het Uwv ten onrechte is afgegaan op de informatie van de werkgever over de reden van het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst en onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Appellant heeft erop gewezen dat de werkgever hem geen reden heeft genoemd voor het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst. Volgens appellant was deze gelegen in een gebrek aan werk. Appellant heeft gesteld dat hij niet in het bezit was van het bij de werkgever geldende bedrijfswagenreglement, dat hij niet op staande voet is ontslagen, nooit is gewaarschuwd ter zake van onrechtmatig gebruik van de tankpas en bij eerdere werkgevers altijd naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd. Tenslotte heeft appellant aangevoerd dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, omdat de rechtbank stukken in haar beoordeling heeft betrokken die ten tijde van het bestreden besluit nog niet bekend waren en niet aan dat besluit ten grondslag kunnen hebben gelegen.
3.2. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat aan de werkloosheid van appellant een dringende reden in de zin van artikel 7:768 van het BW ten grondslag ligt en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat het de rechtbank vrijstond om het Uwv nadere gegevens te vragen over de feiten die zich in 2007 hebben voorgedaan. Appellant heeft op deze nadere gegevens, te weten een verklaring van de werkgever van 16 juni 2009 en een vonnis van de kantonrechter van 22 oktober 2008, kunnen reageren. Van een onjuiste wijze van oordeelsvorming door de rechtbank is dan ook geen sprake.
4.2. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt. Gezien de uitspraak van de Raad van 24 juni 2009, LJN BJ1576 kan van schending van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW slechts sprake zijn, indien aan de werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het BW ten grondslag ligt en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt, of indien de dienstbetrekking door of op verzoek van de werknemer is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Tussen partijen is in geschil of aan de werkloosheid van appellant een dringende reden ten grondslag ligt.
4.3. Uit de stukken blijkt dat appellant op 24 september 2007 door zijn werkgever is aangesproken op ongeoorloofd gebruik van zijn tankpas en met ingang van die dag op non-actief is gesteld. Op 27 september 2007 heeft de werkgever appellant schriftelijk bericht dat de betaling van zijn salaris is stopgezet in verband met door hem gemaakte onrechtmatige kosten, waaronder € 4.174,- in verband met onrechtmatig gebruik van de tankpas vanaf 1 januari 2007. De werkgever heeft aangekondigd deze kosten op appellant te zullen verhalen. Vervolgens heeft de werkgever appellant er bij brief van
17 oktober 2007 van op de hoogte gesteld dat zijn arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 24 oktober 2007 en niet zal worden verlengd. Volgens een telefoonrapport van 29 januari 2008 heeft de werkgever op die dag aan een medewerker van het Uwv het volgende verklaard: “Verzekerde had voor een zeer hoog bedrag getankt met het pasje van de werkgever (voor privégebruik). Gezien zijn gemaakte kilometers met de auto van de zaak kan dit niet kloppen. Auto heeft blackbox waaruit dit blijkt. (…) Er viel niets te ontkennen voor verzekerde. Door dit voorval is zijn contract niet verlengd. Mogelijkheid was er anders wel.” In een latere verklaring van 16 juni 2009 heeft de werkgever gesteld dat hij appellant een verlenging van zijn dienstverband zou hebben aangeboden indien deze zich als een goed werknemer had gedragen.
4.4. Naar het oordeel van de Raad is het Uwv terecht uitgegaan van de juistheid van de informatie die de werkgever heeft gegeven over de reden van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst met appellant. Dat de werkgever die reden niet heeft vermeld in zijn brief van 17 oktober 2007 en appellant niet heeft ontslagen wegens een dringende reden doet hier niet aan af. Ingevolge de rechtspraak van de Raad moet immers een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. De Raad leidt uit de informatie van de werkgever af dat deze appellant een verlenging van de arbeidsovereenkomst zou hebben aangeboden indien appellant zich niet schuldig had gemaakt aan onrechtmatig gebruik van de tankpas. Appellant heeft de door de werkgever gegeven reden voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst eerst in de beroepsprocedure bij de rechtbank betwist. Hij heeft echter geen gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt, dat zijn arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen niet is verlengd.
4.5. Evenals de rechtbank en het Uwv merkt de Raad het ongeoorloofd gebruik van de tankpas door appellant aan als een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het BW. De aard en de duur van het dienstverband, noch de leeftijd van appellant en diens onbekendheid met het bedrijfswagenreglement doen hieraan af. Bovendien heeft de werkgever na de ontdekking van het onrechtmatig pasgebruik voortvarend gehandeld door appellant zo snel mogelijk te informeren en op non-actief te stellen en enkele dagen later de salarisbetaling te stoppen.
Niet is gebleken dat appellant van het hem verweten gedrag geen verwijt kan worden gemaakt. Het Uwv heeft daarom terecht besloten tot een blijvend gehele weigering van de WW-uitkering van appellant. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en B.M. van Dun en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.