ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ6732

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
533538 CV EXPL 11-14505
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door technisch mankement

In deze zaak hebben passagiers van Transavia Airlines C.V. een vordering ingesteld wegens compensatie voor een vertraging van hun vlucht van Malaga naar Rotterdam op 25 april 2011. De vlucht, met vluchtnummer HV5022, had een vertraging van ongeveer vier uur. De passagiers vorderden een schadevergoeding van €800,00, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een technisch mankement dat zich voordeed na de pre-flight check.

De kantonrechter oordeelde dat technische mankementen inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en derhalve geen buitengewone omstandigheden opleveren. De rechter verwees naar eerdere jurisprudentie van het Europese Hof, waarin werd vastgesteld dat technische problemen die tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen worden vastgesteld, geen uitzonderlijke omstandigheden zijn. De kantonrechter verwierp het verweer van Transavia en oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging niet kon worden gerechtvaardigd door de door Transavia aangevoerde redenen.

De rechter veroordeelde Transavia tot betaling van de gevorderde schadevergoeding van €800,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 augustus 2011, en wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af. Tevens werd Transavia veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 9 april 2013 door mr. W. Aardenburg in de Rechtbank Noord-Holland, afdeling Privaatrecht, sectie Kanton.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 533538 CV EXPL 11-14505
datum uitspraak: 9 april 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. [eisers]
te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. S. Holm
tegen
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
Gemachtigde mr. M. Reevers
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 26 oktober 2011. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. Nadat de kantonrechter had bepaald dat de zaak zich niet leende voor een comparitie na antwoord hebben de passagiers gerepliceerd waarna Transavia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens is de zaak aangehouden totdat –kort samengevat- het Hof van Justitie heeft beslist over de geldigheid van het Sturgeon arrest. Bij pleidooi van 17 januari, 31 januari en 14 maart 2013 hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Partijen hebben pleitnotities overgelegd.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Malaga naar Rotterdam op 25 april 2011 met vertrektijd 19.50uur (lokale tijd) en vluchtnummer HV5022, hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 4 uur opgelopen.
c. De passagiers hebben bij brief van 27 april 2011 compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van in totaal € 800,00.
d. Transavia heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van
€ 400,00 per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Zij voert primair aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er in geval van vertraging geen aanspraak bestaat op compensatie.
Subsidiair voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is, omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft Transavia aangevoerd dat het toestel op de voorafgaande vlucht van Eindhoven via Groningen naar Malaga te maken heeft gehad met een onverwacht vliegveiligheidsprobleem. Na het vertrek uit Eindhoven ontstonden problemen met het anti skid systeem. Het toestel is naar Groningen gevlogen, maar kon van daaruit niet meer vertrekken naar Malaga vanwege het technische mankement. Transavia heeft een ander toestel ingezet, dat vervolgens naar Malaga is gevlogen. Dat toestel kwam te laat binnen om de onderhavige vlucht uit te voeren, zodat ook de vlucht in kwestie met vertraging arriveerde. Het toestel is naar Amsterdam gevlogen, waarna de passagiers met bussen naar Rotterdam zijn vervoerd. Volgens Transavia is sprake van een vliegveiligheidsprobleem dat zij niet kon voorkomen.
Transavia heeft verder aangevoerd dat het voorstel van de Europese Commissie van 13 maart 2013 voor de wijziging van Verordening 261/2004 (hierna: het Voorstel) een codificatie is van de jurisprudentie van het Europese Hof. Het Voorstel bevat een definitie van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’. Bij het Voorstel is een annex gevoegd met omstandigheden die in ieder geval wel, en omstandigheden die in ieder geval niet buitengewoon zijn. Ten aanzien van technische mankementen zijn, aldus de annex, wel buitengewoon ‘technical problems which are not inherent in the normal operation of the aircraft, such as identification of a defect during the flight operation concerned and which prevents the normal continuation of the operation; or a hidden manufacturing defect revealed by the manufacturer or a competent authority and which impinges on flight safety’.Niet buitengewoon zijn technische mankementen die voortvloeien uit regulier onderhoud en controle (‘pre-flight check’).
Omdat Transavia zich op het standpunt stelt dat het Voorstel een codificatie is van de rechtspraak van het Europese Hof, dient ook in de voorliggende zaak te worden beoordeeld of het technische probleem zich heeft voorgedaan na het aftekenen van de pre-flight check. Als dat het geval is, dan kwalificeert dit technische mankement zich als een buitengewone omstandigheid en dient te worden beoordeeld of Transavia alle redelijke maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van deze buitengewone omstandigheid, aldus Transavia.
In het voorliggende geval was volgens Transavia sprake van een technisch mankement dat zich heeft voorgedaan na het aftekenen van de pre-flight check. Transavia heeft alle redelijke maatregelen getroffen ter voorkoming van dat technische mankement. Het voorgaande leidt er volgens Transavia dan ook toe dat haar beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening slaagt.
De beoordeling
1. Met betrekking tot het verweer van Transavia dat in het geval van vertraging geen compensatie verschuldigd is, overweegt de kantonrechter dat uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiersook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
2. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
3. Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
4. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin Herman de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
5. Het Hof heeft in r.o. 24 en 25 uiteengezet welke technische problemen inherent zijn aan de normale uitvoering van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Het gaat om technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud. Deze technische mankementen vormen aldus geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
6. Transavia heeft bij het pleidooi van 17 en 31 januari 2013 betoogd dat deze technische mankementen binnen de daadwerkelijke controle van de luchtvaartmaatschappij vallen. Volgens Transavia ligt dat anders met technische mankementen of een indicatie daarvan die zich voordoen tijdens de operatie (dat wil zeggen: een mankement of een indicatie daarvan dat zich voordoet nádat het toestel is vrijgegeven – released to service-). Transavia heeft betoogd dat zij ten onrechte wordt bestraft als zij compensatie moet betalen aan passagiers wier vlucht meer dan drie uur is vertraagd door een technisch mankement of een indicatie daarvan dat zich op dat (na release to service) moment heeft voorgedaan en waarvan Transavia wil (en moet) onderzoeken of sprake is van een luchtwaardig toestel en een veilige vlucht. Deze mankementen zijn, aldus Transavia, niet inherent aan, van nature innig verbonden met, noodzakelijk eigen aan, of zoals in de authentieke tekst van het arrest staat ‘nicht Teil der normalen Ausübung der Tätigkeit des betroffenes Luftfahrtunternehmens’. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Transavia naar uitspraken van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart.
7. De passagiers hebben, samengevat, betoogd dat de redenering van Transavia in strijd is met de tekst van artikel 5 lid 3 van de Verordening, het Wallentin Hermann arrest, het Sturgeon arrest, het Eglitis arrest en het Nelson arrest. Technische mankementen zijn, aldus de passagiers, inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Een vliegtuig bestaat uit veel onderdelen en het is nu eenmaal een gegeven dat die onderdelen kapot kunnen gaan. Het gaat er niet om of Transavia de vluchtverstoring als gevolg van een technisch probleem had kunnen voorkomen. Eerst moet bepaald worden of sprake is van een buitengewone omstandigheid en eerst wanneer dat het geval is moet worden getoetst of de luchtvaartmaatschappij deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat technische problemen zich voordoen komt, kort samengevat, aldus de passagiers voor risico van Transavia.
8. De kantonrechter verwerpt het verweer van Transavia. Daartoe is het volgende redengevend. Het Hof heeft in het Wallentin Herman arrest – op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon en Nelson arrest niet is teruggekomen- bepaald dat problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud, inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en (aldus) geen uitzonderlijke omstandigheden vormen als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
9. Het Hof heeft in het Wallentin Herman arrest niet uiteengezet welke technische problemen ‘niet inherent’ zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en op welke technische problemen de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet (a contrario) uit r.o. 25 worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen. Het Hof heeft in r.o. 26 slechts aangegeven dat ‘evenwel niet kan worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen’ en het Hof heeft voorbeelden gegeven van wanneer dit het geval zou kunnen zijn, namelijk wanneer sprake is van verborgen fabricagefouten of luchtvaartuigen die werden beschadigd door sabotage of terrorisme.
10. Gelet op (a) de tekst van r.o. 26 van het Wallentin Herman arrest -‘kan niet worden uitgesloten’-, (b) de aard van de door het Hof gegeven voorbeelden – het Hof noemt slechts van buitenkomende oorzaken – in samenhang met (c) de doelstelling van de Verordening, te weten een hoog niveau van consumentenbescherming, oordeelt de kantonrechter dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, dat zich voordoet nadat het toestel is vrijgegeven –released to service– in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert. De kantonrechter komt mitsdien niet toe aan de beoordeling van de vraag of Transavia deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart in uitspraken tot andere oordelen zijn gekomen, maakt het voorgaande niet anders.
11. De kantonrechter zal het Voorstel niet bij de beoordeling betrekken, omdat het nog slechts een voorstel is en het geenszins zeker is dat de voorgestelde tekst ook de definitieve tekst zal zijn.
12. Nu het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden faalt en Transavia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar vanaf 9 augustus 2011.
13. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de door de passagiers verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
14. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 800,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 9 augustus 2011, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,26
griffierecht € 202,00
salaris gemachtigde € 500,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.