1.Ingevolge artikel 2, aanhef en onder l, van de Verordening EG 261/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij de instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) 295/91 (hierna: de Verordening) wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder „annulering”: het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder c, van de Verordening, voor zover thans van belang, hebben de betrokken passagiers in geval van annulering van een vlucht recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Verordening is een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening krijgen de passagiers, wanneer naar dit artikel wordt verwezen, compensatie ten belope van:
a. a) 250 EUR voor alle vluchten tot en met 1500 km;
b) 400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km;
c) 600 EUR voor alle niet onder a) of b) vallende vluchten.
Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.
Ingevolge artikel 11.15, aanhef en onder b, van de Wet luchtvaart is onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Verordening.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Verordening wijst elke lidstaat een instantie aan die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening met betrekking tot de vluchten vanuit de zich op het grondgebied van de lidstaat bevindende luchthavens en met betrekking tot de vluchten vanuit een derde land naar deze luchthavens. In voorkomend geval neemt deze instantie de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de rechten van de passagiers worden geëerbiedigd. De lidstaten delen de Commissie mee welke instantie overeenkomstig dit lid is aangewezen.
Ingevolge het tweede lid kan een passagier een klacht indienen bij elke overeenkomstig lid1 aangewezen instantie of iedere andere door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie over een vermeende overtreding van deze verordening op een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven of betreffende een vlucht vanuit een derde land naar een op dat grondgebied gelegen luchthaven.
Ingevolge het derde lid moeten de door de lidstaten vastgesteld sancties voor overtreding van deze verordening doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Instellingsbesluit Inspectie Verkeer en Waterstaat (Instellingsbesluit) is de Inspectie Verkeer en Waterstaat, voor zover dit niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen of gemandateerd, belast met uitvoering en handhaving van wetgeving op het terrein van: (d) de luchtvaart.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder e, van de Beleidsregel handhaving verordening (EG) nr. 261/2004 is van buitengewone omstandigheden in elk geval sprake in de navolgende gevallen: wanneer op een reeds aangevangen vlucht, dat wil zeggen nadat de blokken voor de wielen zijn weggehaald, een onverwacht veiligheidsprobleem ontstaat en de piloot om die reden de start of de vlucht afbreekt, bijvoorbeeld vanwege een botsing met een of meer vogels.