ECLI:NL:RBNHO:2013:13786

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
HAA 13/4490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 november 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker. Verzoeker had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van twee aanhoudingen voor rijden onder invloed van alcohol. De eerste aanhouding vond plaats op 10 juli 2012, waarbij verzoeker een ademalcoholgehalte van 405 ug/l had. Na een tweede aanhouding op 2 februari 2013 met een ademalcoholgehalte van 370 ug/l, heeft het CBR besloten tot een onderzoek naar de geschiktheid van verzoeker om te rijden. Beide onderzoeken concludeerden dat verzoeker lijdt aan alcoholmisbruik, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

Verzoeker heeft in zijn verweer aangevoerd dat de conclusies van de keurend artsen niet gerechtvaardigd zijn, omdat de psychiatrische en laboratoriumonderzoeken geen aanwijzingen voor alcoholmisbruik zouden tonen. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de keurend artsen hun conclusies niet alleen baseerden op de aanhoudingen, maar ook op andere relevante factoren, zoals het volgen van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) en de gedragingen van verzoeker in het verleden.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het niet aan de bestuursrechter is om de medische bevindingen van de deskundigen te beoordelen, en dat er geen grond is om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten. De rechter concludeert dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/4490
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker],te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. J.T. Willemsen),
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder
(gemachtigde: mr. D. Tangali).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verzoeker is op 10 juli 2012 aangehouden met een ademalcoholgehalte van 405 ug/l. De korpschef van de politie Gelderland-Zuid heeft op 15 juli 2012 aan verweerder mededeling gedaan dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Verweerder heeft daarop bij besluit van 31 juli 2012 een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd aan verzoeker. Op 2 februari 2013 is verzoeker aangehouden met een ademalcoholgehalte van 370 ug/l. De korpschef van de politie Gelderland-Zuid heeft wederom mededeling gedaan aan verweerder. In zowel het eerste onderzoek als het door verzoeker gevraagde tweede onderzoek is de keurend arts tot de conclusie van alcoholmisbruik gekomen. Verweerder heeft op basis van deze twee onderzoeksuitslagen het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard, nu er ten tijde van het tweede onderzoek de recidiefvrije periode van één jaar nog niet was verstreken.
2.
Verzoeker voert, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5403), aan dat de bevindingen van zowel het eerste als het tweede onderzoek niet de conclusie van alcoholmisbruik rechtvaardigen. De eerste keurend arts, N. van Loenen, legt aan deze conclusie uitsluitend ten grondslag het feit dat sprake is van twee aanhoudingen in een jaar en het volgen van een Educatieve Maatregel en Alcohol en verkeer (EMA) in 2009-2010, terwijl het psychiatrisch onderzoek en het laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen voor alcoholmisbruik tonen. De tweede keurend arts, I.S. Hernandez-Dwarkasing, legt eveneens aan de conclusie ten grondslag dat sprake is van drie aanhoudingen in vijf jaar en het volgen van een EMA, en betrekt daarbij tevens het feit dat verzoeker het rijbewijs nodig heeft voor werk en sociale verplichtingen en dat sprake is van een verhoogd BMI. Volgens verzoeker zijn er geen medisch objectieve gronden die de conclusie van alcoholmisbruik staven.
3.
Keurend arts Van Loenen heeft blijkens zijn rapportage van 22 april 2013 het volgende aan de conclusie van alcoholmisbruik ten grondslag gelegd. “Betrokkene volgde een EMA-cursus. Ondanks het feit dat men tijdens een EMA-cursus nadrukkelijk wordt gewezen op de effecten, gevolgen en risico’s van alcoholgebruik in het verkeer, is betrokkene wederom onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden. Hiermee heeft betrokkene wederom de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en daarmee de geldigheid van het rijbewijs op het spel gezet. Ondanks het feit dat de EMA niet is gevolgd in het jaar voor de aanhouding is wel sprake van een klinisch beeld waarvan de verschijnselen persisteren en ernstig zijn, reden om de DSM-IV-TR diagnose alcoholmisbruik te stellen.”
Keurend arts Hernandez-Dwarkasing heeft de volgende afwijkende bevindingen vastgesteld. Betrokkene is drie keer in vijf jaar aangehouden met een verhoogd promillage binnen een sociaal drinkpatroon. Dit maakt de alcoholanamnese onbetrouwbaar. Betrokkene is drie keer aangehouden met een verhoogd promillage. De eerste twee aanhoudingen hebben niet geleid tot gedragsverandering. Het persisteren van dit gedrag is een aanwijzing voor alcoholmisbruik. Betrokkene volgde een EMA-cursus in 2009-2010. Ondanks het feit dat men tijdens een EMA-cursus nadrukkelijk gewezen wordt op de effecten, gevolgen en risico’s van alcoholgebruik in het verkeer, is betrokkene wederom onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden. Hiermee heeft betrokkene wederom de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en daarmee de geldigheid van het rijbewijs op het spel gezet. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik. Het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding is niet in overeenstemming met de AAG/BAG. Er is sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik. Betrokkene had in het jaar voorafgaande aan de aanhouding het rijbewijs nodig voor het werk en belangrijke sociale verplichtingen. Door te rijden onder invloed riskeerde betrokkene aldus problemen met betrekking tot het werk en deze verplichtingen. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik. Betrokkene voelde zich goed in staat om te rijden met een verhoogd promillage. Dit is een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie, die betrokkene in de voorafgaande periode heeft opgebouwd dan wel onderhouden. Betrokkene werd in het jaar voorafgaande aan de aanhouding eerder aangehouden i.v.m. rijden onder invloed ofwel het vermoeden daarvan. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik. Betrokkene heeft een verhoogd BMI wat kan wijzen op chronisch overmatig alcoholgebruik maar wat ook door een aantal andere redenen verhoogd kan zijn.
4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, het niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen.
5.
Voorts bestaat, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2009:BK4353).
6.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3280). In die zaak betrof het een keuringsrapport waarin op basis van de anamnese werd geconcludeerd tot alcoholmisbruik, terwijl de bij het lichamelijk, psychiatrisch en laboratoriumonderzoek verkregen bevindingen niet op alcoholmisbruik duiden. Bij de anamnese had de keurend arts in aanmerking genomen dat betrokkene eerder een EMA had gevolgd en daarna opnieuw is aangehouden, zoals ook hier het geval is, aldus verweerder. De Afdeling oordeelde dat er geen grond bestond voor het oordeel dat verweerder zich niet op basis van het rapport op het standpunt mocht stellen dat betrokkene ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen.
7.
De voorzieningenrechter concludeert op basis van hetgeen in rechtsoverweging 3 is opgenomen dat niet uitsluitend op basis van de drie aanhoudingen en het volgen van een EMA tot alcoholmisbruik wordt geconcludeerd, maar dat er ook andere aspecten aan deze conclusie ten grondslag zijn gelegd. Een vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011 gaat dan ook niet zonder meer op, temeer nu in het onderhavige geval sprake is van twee aanhoudingen binnen een periode van zeven maanden en niet onbegrijpelijk is dat de keurend artsen dit feit hebben betrokken bij hun deskundig oordeel. Mede gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012 kan het betoog van verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet leiden tot de conclusie dat verweerder zich niet op de bevindingen van de keurend artsen heeft mogen baseren.
8.
Voor zover verzoeker nog, onder verwijzing naar het artikel “Geen mazen in de alcoholfuik van het CBR” in het Nederlands Juristenblad van 17 mei 2013, stelt dat 96% van de onderzoeken resulteert in een diagnose van alcoholmisbruik en dat de vraag is of de diagnoses wel in overeenstemming zijn met de werkelijkheid, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, wat er overigens ook zij van dat onderzoek, daarmee nog niet is gezegd dat het onderzoek door de keurend artsen in dit specifieke geval niet deugdelijk is geweest. Voorts is in het onderhavige geval niet aannemelijk gemaakt dat de onafhankelijkheid van de keurend artsen in geding is.
9.
Gelet op het vorenstaande is de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.