3.Op grond van artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaats gevonden van een kind van de een door de ander.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB - voor zover hier van belang - doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan - voor zover hier van belang - verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan verweerder kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de WWB kunnen onverminderd artikel 58 kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
Op grond van artikel 59, tweede lid, van de WWB, kunnen, indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Op grond van artikel 59, derde lid, van de WWB zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
4.1Nu eisers gehuwd zijn geweest en samen kinderen hebben, is gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de WWB in dit geval voor de vaststelling of sprake is van een gezamenlijke huishouding slechts bepalend of eisers in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. In dat geval geldt immers het onweerlegbaar rechtsvermoeden dat sprake was van een gezamenlijke huishouding, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van onder meer 14 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6355) en 13 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV8644). Of er tussen eisers tevens sprake is geweest van wederzijdse zorg als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de WWB, kan daarom onbesproken blijven. 4.2De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode in dit geval de periode van 19 februari 2009 tot 1 januari 2012 betreft. De rechtbank moet beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres.
4.3Eisers stonden in de te beoordelen periode ieder op een afzonderlijk woonadres ingeschreven. Eiseres stond ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats 2] en eiser stond ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 1]. Op 3 januari 2012 heeft eiser zich weer ingeschreven op het adres van eiseres.
4.4Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB hoeft het aanhouden van afzonderlijke woonadressen niet in de weg te staan aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning. In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze een zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken (zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 19 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1318), en 28 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV7102). 4.5Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen van de Sociale Recherche in onderlinge samenhang bezien een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eisers in de in geding zijnde periode hun hoofdverblijf hadden in de woning van eiseres. Daarbij heeft de rechtbank doorslaggevend gewicht gehecht aan de getuigenverklaringen afgelegd door de diverse bewoners in de buurt van de woning aan de [adres 2] te [plaats 2]. Alle getuigen herkennen eisers aan de hand van een foto. Verder geven de getuigen aan dat zij goed en regelmatig contact met eisers hebben en dat eisers in de periode hier in geding wonen in de woning aan de [adres 2] te [plaats 2].
4.6Dat eiser gedurende de in geding zijnde periode zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres, vindt ook steun in de getuigenverklaringen van de diverse bewoners in de buurt van de woning aan [adres 1] te [plaats 1]. Alle getuigen verklaren dat deze woning in de periode van het najaar 2009 tot het voorjaar van 2011 is bewoond door een jong buitenlands stel, van wie de vrouw hoogzwanger was op het moment dat ze de woning gingen bewonen. Verder herkennen deze getuigen allen [naam 3] als bewoonster van de woning en geven zij aan dat eiser niet de bewoner was. Voorts geven de getuigen allen aan dat de woning gedurende ongeveer één jaar niet meer werd bewoond, nadat [naam 3] en haar gezin de woning verlieten. Ook verklaren de getuigen dat het kindje van [naam 3] kon lopen ten tijde van het verlaten van de woning in het voorjaar 2011. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ten tijde hier in geding niet de woning aan [adres 1] te [plaats 1] heeft bewoond. De stelling van eiser dat aan deze getuigenverklaringen geen waarde kan worden gehecht omdat de getuigen hem niet herkenden aan de hand van de foto volgt de rechtbank niet. Deze omstandigheid doet immers niet af aan de eenduidige en consistente verklaringen van de getuigen over de bewoning van [adres 1] te [plaats 1] door [naam 3] en haar gezin en de periode van de bewoning. Hetzelfde overweegt de rechtbank ten aanzien van de stelling van eiser dat hij geen contact had met deze getuigen en dat op grond van deze verklaringen daarom niet kan worden aangenomen dat eiser niet op het adres woonde.
4.7Gelet op de voldoende specifieke, eenduidige en onderling consistente getuigenverklaringen gaat de rechtbank voorbij aan de door eisers afgelegde verklaringen en de verklaring afgelegd door [naam 4], de echtgenoot van [naam 3]. De omstandigheid dat [naam 4] in de periode van 27 augustus 2009 tot 23 mei 2011 stond ingeschreven op een adres in Andijk brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu dit adres blijkens de onderzoeksbevindingen van de Sociale Recherche een postadres betreft.
4.8Voorts wijst de rechtbank op de getuigenverklaring van een collega van eiser. Deze collega, woonachtig in Hoorn (Zwaag), verklaart dat hij eiser sinds halverwege 2010 regelmatig heeft opgehaald bij een benzinestation in Medemblik of op een afgesproken plaats bij Twisk om naar het werk te gaan en dat hij hem aan het eind van de werkdag dan weer afzette op diezelfde plek. De collega van eiser verklaart dat eiser woont in het nieuwbouwwijkje in Twisk en dat eiser hem heeft verteld dat hij gehuwd is en bij zijn vrouw en kinderen woont. De verklaring die eiser geeft om deze getuigenverklaring te ontkrachten, te weten dat hij zijn collega niet heeft verteld dat hij is gescheiden en niet meer bij eiseres en de kinderen woont, overtuigt de rechtbank niet.
4.9De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de door de Sociale Recherche verrichte waarnemingen, de onderzoeksgegevens van de mobiele telefoon van eiser en op de strafvonnissen die de rechtbank ambtshalve bekend zijn.
4.1De rechtbank merkt nog op dat, hoewel de bestuursrechter niet gebonden is aan hetgeen in de strafrechtelijke procedure is geoordeeld, aan de strafrechtelijke veroordeling van eisers – gelet op de strenge bewijsregels in het strafrecht en hetgeen bewezen is verklaard – aanzienlijke gewicht is toegekend bij de onderhavige beoordeling.
4.11Uit het voorgaande volgt dat eiser in de periode hier in geding feitelijk zijn hoofdverblijf bij eiseres had. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres in de hier in geding zijnde periode een gezamenlijke huishouding met eiser heeft gevoerd, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de WWB. Door hiervan geen melding te maken bij verweerder heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht uit artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden. Als gevolg daarvan heeft eiseres over de hier in geding zijnde periode ten onrechte bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder ontvangen.