Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie van [gedaagde] met producties;
- de aanvullende producties van [eiseres] ;
- de pleitnota van [eiseres] ; en
- de pleitnota van [gedaagde] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die van 2009 tot 1 september 2024 in dienst was als Veiligheidsfunctionaris, had een concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst dat hem verbood om gedurende 12 maanden na het einde van zijn dienstverband voor concurrenten te werken. Na zijn vertrek bij de werkgever trad de werknemer in dienst bij een concurrent, wat leidde tot een eis van de werkgever om de werkzaamheden te staken. De werknemer vorderde op zijn beurt schorsing van het concurrentiebeding.
De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding geschorst moest worden. De rechter stelde vast dat de werknemer geen toegang had tot bedrijfsgevoelige informatie die de werkgever zou kunnen schaden. Bovendien werd overwogen dat de werknemer, gezien zijn leeftijd en opleidingsniveau, moeilijk aan een andere baan zou kunnen komen. De rechter concludeerde dat het belang van de werknemer bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder woog dan het belang van de werkgever bij handhaving ervan. De vordering van de werkgever om een voorschot op de boete te betalen werd afgewezen, evenals de vordering om de werknemer te verbieden voor concurrenten te werken. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waardoor de werknemer zijn werkzaamheden bij de concurrent kan voortzetten. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever en het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze.