ECLI:NL:RBMNE:2025:738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11481879 UV 25-4
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die van 2009 tot 1 september 2024 in dienst was als Veiligheidsfunctionaris, had een concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst dat hem verbood om gedurende 12 maanden na het einde van zijn dienstverband voor concurrenten te werken. Na zijn vertrek bij de werkgever trad de werknemer in dienst bij een concurrent, wat leidde tot een eis van de werkgever om de werkzaamheden te staken. De werknemer vorderde op zijn beurt schorsing van het concurrentiebeding.

De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding geschorst moest worden. De rechter stelde vast dat de werknemer geen toegang had tot bedrijfsgevoelige informatie die de werkgever zou kunnen schaden. Bovendien werd overwogen dat de werknemer, gezien zijn leeftijd en opleidingsniveau, moeilijk aan een andere baan zou kunnen komen. De rechter concludeerde dat het belang van de werknemer bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder woog dan het belang van de werkgever bij handhaving ervan. De vordering van de werkgever om een voorschot op de boete te betalen werd afgewezen, evenals de vordering om de werknemer te verbieden voor concurrenten te werken. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waardoor de werknemer zijn werkzaamheden bij de concurrent kan voortzetten. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever en het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11481879 \ UV EXPL 25-4
Vonnis in kort geding van 20 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A. Ester,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.M. van der Niet.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van [eiseres] met producties;
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie van [gedaagde] met producties;
- de aanvullende producties van [eiseres] ;
- de pleitnota van [eiseres] ; en
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Op 10 februari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Daarbij waren aanwezig namens [eiseres] de heer [A] (operationeel manager), de heer [B] ( bedrijfsleider) en mevrouw [C] (office manager) en de gemachtigde van [eiseres] , en [gedaagde] met zijn echtgenote en gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Vervolgens is bepaald dat vandaag vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is van 2009 tot 1 september 2024 in dienst geweest bij [eiseres] in de functie van Veiligheidsfunctionaris tegen een brutoloon van € 2.666,93 (exclusief toeslagen en vakantiegeld). [eiseres] is een bedrijf dat zich bezighoudt met veiligheid van personen die werken aan het spoor. De arbeidsovereenkomst van [gedaagde] bevat een concurrentiebeding dat hem, kort gezegd, verbiedt om gedurende 12 maanden na einde dienstverband voor concurrenten te werken. Bij overtreding verbeurt [gedaagde] een boete.
2.2.
Op 1 september 2024 is [gedaagde] in dienst getreden bij [onderneming 1] B.V., hierna: ‘ [onderneming 1] ’, als Veiligheidspersoon [.] . [onderneming 1] is een concurrent van [eiseres] en [eiseres] eist daarom dat [gedaagde] zijn werkzaamheden staakt op straffe van een dwangsom. [gedaagde] meent op zijn beurt dat hij door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld en vordert in reconventie schorsing van het concurrentiebeding. De kantonrechter is het eens met [gedaagde] en schorst het concurrentiebeding.

3.De beoordeling

Partijen hebben een spoedeisend belang
3.1.
[eiseres] wil dat [gedaagde] zijn werkzaamheden bij [onderneming 1] zo snel mogelijk staakt. [gedaagde] wil juist graag bij [onderneming 1] blijven werken. Hieruit volgt het spoedeisend belang van partijen bij de gevraagde voorzieningen.
Het concurrentiebeding wordt geschorst
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de arbeidsovereenkomst een geldig concurrentiebeding is overeengekomen. Door te werken voor [onderneming 1] overtreedt [gedaagde] het concurrentiebeding. Toch worden de vorderingen van [eiseres] afgewezen. De kantonrechter acht het namelijk waarschijnlijk dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure geheel wordt vernietigd op grond van het oordeel dat [gedaagde] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding in verhouding tot het te beschermen belang van [eiseres] (artikel 7:653 lid 3 sub b Burgerlijk Wetboek, hierna ‘BW’). Vooruitlopend op de gehele vernietiging van het concurrentiebeding in een bodemprocedure, zal de kantonrechter het concurrentiebeding schorsen.
[eiseres] heeft onvoldoende belang bij handhaving van het concurrentiebeding
3.3.
Uit de jurisprudentie [1] volgt dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever daarvan profijt heeft, is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen een overstap van een ervaren werknemer naar de concurrent, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie, unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is. Ook kan sprake zijn van aantasting van het bedrijfsdebiet doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever.
3.4.
[gedaagde] heeft uit hoofde van zijn functie geen kennis van bedrijfsgevoelige informatie over [eiseres] die concurrentiegevoelig is, althans dat is niet aangetoond. [gedaagde] had en heeft een uitvoerende functie. Hij heeft geen kennis van bijvoorbeeld inkoopinformatie en/of prijsafspraken, en hij voerde geen onderhandelingen en had geen actieve rol in het kader van aanbestedingsprocedures. Hij draagt weliswaar kennis van specifieke veiligheidsaspecten die van belang zijn voor het werk langs het spoor of de rails, maar het is niet gebleken dat die informatie specifiek voor [eiseres] en bedrijfsgevoelig is. Het werkveld van [eiseres] en [onderneming 1] betreft een kleine branche, waarbij [eiseres] en [onderneming 1] ook in kruisverbanden werken en via onderaanneming gebruik maken van elkaars arbeidskrachten. Hierdoor rijst de vraag van welke specifieke informatie [gedaagde] kennis draagt, die niet algemeen of in ieder geval bij meerdere medewerkers in de branche, bekend is. Deze vraag is door [eiseres] niet (concreet) beantwoord. Dat medewerkers door de platte organisatie wellicht op de hoogte zijn van wat er speelt, is te algemeen.
3.5.
Verder is ook niet, althans onvoldoende, gebleken dat [gedaagde] een actieve rol had in het kader van klantcontact. [gedaagde] kwam weliswaar bij de uitvoering van zijn werkzaamheden in contact met (werknemers van) opdrachtgevers, maar hij had niet als taak om nieuwe opdrachtgevers te werven en/of daarmee contacten te onderhouden. Dat een vaste opdrachtgever van [eiseres] , [onderneming 2] , na het vertrek van [gedaagde] , [onderneming 1] heeft ingeschakeld in plaats van [eiseres] , is uiteraard vervelend voor [eiseres] , maar het is onvoldoende komen vast te staan dat [onderneming 1] is ingeschakeld vanwege [gedaagde] . Uit de verklaring van de heer [D] blijkt dat er meerdere omstandigheden zijn geweest die ertoe hebben geleid dat [D] (tijdelijk) niet met [eiseres] wil samenwerken. De kantonrechter kan niet vaststellen wat de doorslaggevende reden is geweest, maar acht aannemelijk dat de afwezigheid van de heer [E] , bestuurder van [eiseres] , de grootste rol heeft gespeeld. Uit de verklaring van de heer [F] , eveneens bestuurder van [eiseres] , blijkt namelijk dat [D] een nauwe samenwerking had met de heer [E] . Weliswaar blijkt uit de verklaring van de heer [D] dat hij [gedaagde] heeft gebeld om hem in te huren voor ‘extra handjes’, maar [gedaagde] heeft de heer [D] dus niet zelf benaderd om hem te bewegen voortaan met [onderneming 1] samen te werken. [gedaagde] heeft geen acquirerende rol bij [onderneming 1] en hij werkt ook bij [onderneming 1] (slechts) als uitvoerende medewerker in de buitendienst. De kantonrechter acht daarom niet aannemelijk dat andere opdrachtgevers van [eiseres] zullen overstappen naar [onderneming 1] , omdat [gedaagde] daar nu werkt. Maar zelfs als dat zo zou zijn omdat de opdrachtgever graag met goed personeel werkt, dan is niet het feit dat hij over bedrijfsgevoelige informatie beschikt, maar het feit dat hij een goede werker is daarvoor doorslaggevend. Het concurrentiebeding is echter niet bedoeld om goede werkers aan hun werkgever te binden.
3.6.
Dat [eiseres] heeft geïnvesteerd in de opleiding van [gedaagde] , betekent niet zonder meer dat [onderneming 1] nu kan profiteren van een ‘kant en klare’ werknemer en zelf geen investering meer hoeft te doen. De behaalde certificaten kennen een geldigheidsduur, zodat ook [onderneming 1] kosten zal moeten maken om [gedaagde] zijn werk te kunnen laten doen en dit ook – onweersproken - feitelijk heeft gedaan tot een hoger bedrag aan opleidingskosten dan [eiseres] daaraan heeft besteed.
3.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er geen feiten en/of omstandigheden gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat de overstap van [gedaagde] naar [onderneming 1] meebrengt dat [eiseres] wordt aangetast in haar bedrijfsdebiet. Van oneerlijke concurrentie is geen sprake.
[gedaagde] heeft een (zwaarder) belang bij schorsing van het concurrentiebeding
3.8.
[gedaagde] is door de overstap naar [onderneming 1] er financieel op vooruit gegaan. [gedaagde] is 61 jaar en heeft weinig opleiding gevolgd, waardoor het niet aannemelijk is dat hij makkelijk aan een andere geschikte baan kan komen, waarmee hij hetzelfde kan verdienen en in de ogen van [eiseres] niet het concurrentiebeding overtreedt. [gedaagde] heeft het bovendien naar zijn zin bij [onderneming 1] , wat, gelet op het recht op vrije arbeidskeuze (artikel 19 Grondwet), ook meeweegt. Hij heeft dan ook een zwaarwegend belang om bij [onderneming 1] te kunnen blijven werken.
3.9.
Dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [gedaagde] is geëindigd en dat hij toen heeft gelogen waar hij zou gaan werken, maken het voorgaande niet anders. Deze omstandigheden kunnen worden meegewogen in de belangenafweging, maar zijn in dit geval van ondergeschikt belang. Bescherming van het bedrijfsdebiet is waarvoor een concurrentiebeding is bedoeld. Omdat het bedrijfsdebiet van [eiseres] door de overstap naar [onderneming 1] niet in gevaar is, althans dat onvoldoende is gebleken, weegt het belang van [gedaagde] bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder dan het belang van [eiseres] bij handhaving van het concurrentiebeding.
[gedaagde] hoeft geen voorschot op boete te betalen
3.10.
[eiseres] vordert betaling van een voorschot op de boete van € 12.500,- die [gedaagde] zou hebben verbeurd door in dienst te treden bij [onderneming 1] . Die vordering wordt afgewezen. Nog los van de vraag of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, vloeit uit de schorsing van het concurrentiebeding voort dat er geen reden is om aannemelijk te achten dat er in de bodemprocedure een boete zal worden toegewezen.
Het door [eiseres] geëiste verbod wordt afgewezen
3.11.
[eiseres] vordert in deze procedure, kort gezegd, dat [gedaagde] wordt verboden om gedurende enige tijd voor concurrenten te werken op straffe van een dwangsom. [eiseres] wenst een bevestiging van het concurrentiebeding in rechte, zodat zij een executoriale titel heeft voor de dwangsom. Zij heeft verder geen ander specifiek (spoedeisend) belang gesteld bij deze vordering. Omdat het concurrentiebeding juist wordt geschorst, zal de kantonrechter ook deze vordering van [eiseres] bij gebrek aan (spoedeisend) belang afwijzen. Mocht het concurrentiebeding tussen partijen op enig moment als het ware herleven en bij [eiseres] het vermoeden ontstaan dat [gedaagde] het concurrentiebeding overtreedt, dan staat het haar vrij om hieraan een vordering te koppelen en die in een gerechtelijke procedure voor te leggen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.12.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld (zowel in conventie als reconventie) en moet daarom de proceskosten, inclusief nakosten, betalen. Gezien de nauwe samenhang tussen deze procedures, wordt volstaan met een proceskostenveroordeling in conventie.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, waardoor [gedaagde] voorlopig bij [onderneming 1] kan blijven werken.

4.De beslissing

De kantonrechter (in conventie en reconventie):
4.1.
schorst het concurrentiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen partijen en staat [gedaagde] toe zijn werkzaamheden bij [onderneming 1] voort te zetten,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, maar vanwege diens afwezigheid ondertekend door mr. M. van der Knijff, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.
SB5790

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:894) en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:7626).