ECLI:NL:RBMNE:2025:595

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering op grond van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2023, alsook tegen de terugvordering van een bedrag van € 17.133,03 dat ten onrechte was uitbetaald. Het college stelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij geen inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en niet had verklaard over zijn verblijf in het buitenland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 december 2024, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank baseerde deze conclusie op verschillende factoren, waaronder het zeer lage waterverbruik van de eiser en het gebrek aan verklaringen over zijn financiële situatie en verblijf in het buitenland. De rechtbank benadrukte dat het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekende dat hij het bedrag van € 17.133,03 moest terugbetalen aan het college. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigden: M.W.A. Notenboom en J. Oosterveen).

Inleiding

In het besluit van 14 juni 2023 (het primaire besluit) heeft het college besloten de bijstandsuitkering van eiser in te trekken over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2023 (periode in geding) en het ten onrechte aan eiser betaalde bedrag terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de de Participatiewet (Pw).
1.1.
Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit. Met het besluit van 10 juni 2024 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2. Het college stelt zich op het standpunt dat de bijstandsuitkering van eiser moet worden ingetrokken en het ten onrechte betaalde bedrag aan bijstand van
€ 17.133,03 van eiser moet worden teruggevorderd. Het college heeft naar aanleiding van een interne melding een onderzoek ingesteld en stelt zich op basis van de rapportage handhaving van 5 juni 2023 (de rapportage) op het standpunt dat eiser zijn inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden. Uit de rapportage volgt dat eiser in de periode in geding nauwelijks tot geen uitgaven had voor levensonderhoud. Eiser heeft verder zes keer een bedrag van [website] ontvangen van in totaal van € 578,49 en twee onverklaarbare kasstortingen gedaan. Eiser heeft voor deze bijschrijvingen geen verklaringen gegeven. Ook wilde eiser geen informatie verstrekken over een mogelijk verblijf in het buitenland tussen 2018 en 2022 en of hij in Marokko was op het moment dat daar zijn kind werd geboren. Voorts blijft onduidelijk hoe eiser de gezinshereniging met zijn vrouw en kind heeft bekostigd.
Uit de rapportage blijkt ook dat sprake van een zeer laag water-, energie- en gasverbruik. Het gemiddelde waterverbruik van eiser was in 2022 15 m³, terwijl het gemiddelde voor een een-persoons-huishouden 68 m³ is. [1] Ook het energieverbruik van eiser was zeer laag in de periode in geding (in 2022 614 kWh, terwijl dit gemiddeld 1750 kWh is). Het gasverbruik van eiser is vastgesteld op 13 m³ over deze periode, terwijl het gemiddelde 810 m³ is. Deze gegevens duiden er volgens het college op dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op zijn uitkeringsadres in de periode in geding.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft tegen verschillende overwegingen van het college beroepsgronden ingediend. De rechtbank bespreekt deze beroepsgronden hieronder.
Toetsingskader
4. Iemand die een bijstandsuitkering ontvangt is verplicht op eigen initiatief aan het college feiten en omstandigheden te melden die (mogelijk) van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit heet de inlichtingenplicht. Schending van deze verplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering, indien als gevolg van die schending de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5. Het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust. Het bijstandsverlenend orgaan moet daarom de nodige kennis over de relevante feiten verzamelen.
6. De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2023.
Schending inlichtingenplicht en intrekking bijstand
Financiën
7. Eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij had weinig kosten voor levensonderhoud omdat hij zuinig leefde in verband met de hoge kosten voor vaste lasten en boodschappen. Eiser was veel bij zijn moeder en zus en at daar soms ook. In dat kader heeft eiser ook de adresgegevens van zijn moeder overgelegd. Hier blijkt namelijk uit dat de moeder van eiser bij hem om de hoek woont en het dus voor eiser makkelijk is om bij haar langs te gaan.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. De in de rapportage vermelde onderzoeksbevindingen bieden voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen inzicht te geven in zijn financiële situatie. Eiser heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat hij zuinig leefde. De door eiser overgelegde informatie waaruit blijkt dat eisers moeder bij hem om de hoek woont, toont niet aan dat eiser regelmatig bij zijn moeder of zus verbleef en bij hen at. Eiser heeft ook geen nadere informatie verstrekt over het geringe aantal pintransacties: in april, augustus en november 2022 geen pintransacties, in februari 2022 is € 6,18 gepind in een supermarkt en in juli 2022 een bedrag van € 1,84; in de overige maanden (met uitzondering van mei 2022) heeft eiser per maand minder dan de minimale kosten voor voeding [2] uitgegeven. Daarnaast heeft eiser ook verschillende malen geld ontvangen van [website] en niet verklaard waarom hij dit geld heeft ontvangen.
Verblijf in het buitenland
9. Eiser stelt dat een eventueel verblijf in het buitenland niet af doet aan de rechtmatigheid van zijn bijstandsuitkering. Het is een belastend besluit, dus het college moet aantonen dat eiser in de genoemde periode daadwerkelijk in het buitenland verbleef. Dat heeft het college niet gedaan. De geboorte van zijn kind op [2022] maakt dit ook niet anders. Eiser heeft in dit kader een kopie van zijn Nederlandse paspoort overgelegd. Uit dit paspoort blijkt volgens eiser niet dat hij in Marokko is geweest, omdat er geen inreisstempels in staan.
10. Ter zitting heeft het college documenten overgelegd waaruit volgens het college blijkt dat eiser in het buitenland heeft verbleven. Het gaat hierbij om een afdruk uit de basisregistratie personen (BRP) waarin staat dat eiser in 2018 in Marokko is getrouwd. Daarnaast gaat het om drie meldingen van eiser over zijn vakantie/verblijf in het buitenland. Deze meldingen gaan over de periodes 1 augustus 2018 tot 28 augustus 2018 een wijziging van deze melding naar de periode van 6 augustus 2018 tot 2 september 2018 en een verblijf in het buitenland van 20 augustus 2022 tot 16 september 2022.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Uit het door eiser overgelegde Nederlandse paspoort blijkt namelijk niet dat hij in het buitenland heeft verbleven, maar uit de documenten die het college ter zitting heeft overgelegd blijkt wel dat eiser in het buitenland is geweest in 2018 en 2022. Eiser heeft daarnaast een kopie van zijn Nederlandse paspoort overgelegd dat geldig is vanaf 2016. Dat zou moeten betekenen dat een eventueel verblijf van eiser in het buitenland, in 2018 en 2022, geregistreerd zou moeten zijn in dat paspoort. Zeker nu het huwelijk van eiser is gesloten op [2018] en eiser een melding heeft gemaakt dat hij van 6 augustus 2018 tot 2 september 2018 in Marokko is verbleven. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij zelf niet fysiek aanwezig was bij zijn huwelijksvoltrekking en heeft ook niet weerlegd dat hij in deze periodes in het buitenland heeft verbleven. Om deze reden kon het college vraagtekens zetten bij de opmerking van eiser dat hij geen Marokkaans paspoort heeft. Daarbij komt dat eiser tijdens de hoorzitting geen antwoord wilde geven op de vraag of hij in Marokko was tijdens de geboorte van kind of daarvoor. Deze vragen mocht het college stellen in het kader van de inlichtingenplicht omdat dit invloed kan hebben op het recht op bijstand van eiser.
Gezinshereniging
12. Eiser stelt dat de gezinshereniging niet meegenomen mocht worden in het bestreden besluit. Eiser heeft immers niet betaald voor deze gezinshereniging en heeft van meet af aan gezegd dat de familie van zijn vrouw hiervoor betaald heeft. Dit staat volledig los van eisers recht op uitkering.
13. De rechtbank oordeelt dat het college de bekostiging van de gezinshereniging heeft mogen meewegen in het kader van eisers inlichtingenplicht en zijn recht op bijstand. Eiser heeft geen informatie overgelegd over hoe hij de gezinshereniging met zijn vrouw en kind in Nederland heeft bekostigd. De enkele verklaring van eiser dat de familie van zijn vrouw hiervoor heeft betaald maakt dit niet anders. Eiser had hierover namelijk informatie kunnen overleggen, maar heeft dit nagelaten. Het college mocht daarom ook aan eiser tegenwerpen dat hij geen duidelijkheid heeft verschaft over de gezinshereniging en dat hij dit wel had moeten doen in het kader van zijn inlichtingenplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Waterverbruik
14. Eiser stelt dat het lage waterverbruik in zijn geval niet tegengeworpen kan worden. Eiser verbruikte weinig water en stroom, omdat hij in verband met de hoge kosten zuinig leefde en hij veel bij zijn moeder en zus verbleef. Eiser is daarbij van mening dat het lage gas- en elektraverbruik niet aangemerkt kan worden aan aanvullend bewijs dat hij niet woont op zijn uitkeringsadres.
15. De rechtbank overweegt het volgende. Uit vaste rechtsspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB
) [3] volgt dat een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden extreem laag is. Dit rechtvaardigt al de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Een waterverbruik van meer dan 7 m³ per jaar, wat in de situatie van eiser het geval is, is niet extreem laag, maar mogelijk wel zeer laag of laag. Een (zeer) laag waterverbruik is een aanwijzing dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning op het uitkeringsadres, maar die omstandigheid maakt dat nog niet aannemelijk. In zo’n geval is aanvullend bewijs nodig om aannemelijk te maken dat de betrokkene zijn hoofdverblijf niet heeft in de woning op dat adres.
16. De rechtbank oordeelt dat het college het zeer lage waterverbruik van eiser mocht tegenwerpen. Het waterverbruik van eiser in 2022 is namelijk 15 m³, dat is zeer laag. Ook in de periode van 26 oktober 2022 tot 26 september 2023 was het waterverbruik van eiser zeer laag, namelijk 39 m³. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij zuinig leefde [4] en vaak bij zijn moeder of zus at, maakt dit niet anders. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zijn waterverbruik zeer laag is en hij zijn verbruik niet heeft betwist, kan het zeer lage waterverbruik van eiser aangemerkt worden als aanwijzing dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres in de periode in geding. Er is echter aanvullend bewijs nodig om naar aanleiding van dit zeer lage waterverbruik aannemelijk te achten dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op zijn uitkeringsadres in de periode in geding.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aanvullend bewijs heeft geleverd waaruit dit blijkt. Het college heeft namelijk onderbouwd dat het gas- en elektraverbruik van eiser was extreem laag respectievelijk zeer laag was in de periode in geding. Het gasverbruik van eiser in het jaar 2022 was namelijk 13 m³, terwijl dit gemiddeld 810 m³ is. Het elektraverbruik van eiser was in 2022 614 kWh, terwijl het gemiddelde 1750 kWh is. Het college heeft deze lage standen mee mogen wegen in zijn overweging dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Eiser heeft ook niet betwist dat deze lage standen niet zouden kloppen. Verder verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen over eisers zeer lage kosten voor levensonderhoud. Ook dit kan worden aangemerkt als aanvullend bewijs. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op het door hem opgegeven uitkeringsadres. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
17. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op het door hem opgegeven uitkeringsadres.
De terugvordering
18. Nu is gebleken dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, is het college gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Eiser heeft de hoogte van de terugvordering niet betwist en geen beroep gedaan op dringende redenen. Ook is niet gebleken dat de terugvordering geen stand kan houden. Dit betekent dat het college verplicht was om de teveel betaalde bijstand ter hoogte van € 17.133,03 van eiser terug te vorderen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bedrag van € 17.133,03 moet betalen aan het college. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de periode van 26 oktober 2022 tot 26 september 2023 was er ook sprake van een zeer laag waterverbruik, namelijk 39 m³.
2.De minimale kosten voor voeding zijn door het Nibud vastgesteld op € 8,01 per dag, dat is € 240,30 tot € 248,31 per maand.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986 en van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2142.