ECLI:NL:RBMNE:2025:44

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/139, UTR 23/165, UTR 23/167, UTR 23/187, UTR 23/214, UTR 23/231, UTR 23/5661 en UTR 24/4092
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in 8 beroepen tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van 22 november 2022

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in acht beroepen tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van 22 november 2022. Dit wijzigingsbesluit voegt niet aangewezen habitattypen en soorten toe aan de aanwijzingsbesluiten van ongeveer honderd Natura 2000-gebieden. De eisers, voornamelijk agrarische bedrijven, vrezen dat deze toevoegingen negatieve gevolgen zullen hebben voor hun bedrijfsvoering. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld, evenals de procedurele beroepsgronden en de gebiedsspecifieke gronden. De rechtbank oordeelt dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij binnen een afstand van 25 kilometer van de Natura 2000-gebieden opereren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure rondom het wijzigingsbesluit zorgvuldig is verlopen en dat de minister de wettelijke verplichtingen heeft nageleefd. De rechtbank heeft enkele beroepen gegrond verklaard, met name die van [eiseres 1] en [eiser 5], en het wijzigingsbesluit vernietigd voor de toevoeging van bepaalde habitattypen, maar de rechtsgevolgen van deze vernietiging in stand gelaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten en griffierechten aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/139, UTR 23/165, UTR 23/167, UTR 23/187, UTR 23/214, UTR 23/231, UTR 23/5661 en UTR 24/4092
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2025 in de zaken tussen
1.
[eiseres 1] ( [eiseres 1] ) en [eiseres 2], gevestigd in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] (UTR 23/139)
(gemachtigden [eiseres 1] : [gemachtigde] en mrs. R.P. Van den Broek en I. Gerritsen);

2.[eiseres 3] , uit [plaats 1] , (UTR 23/165);

3.
[eisers] en [eiseres 4], uit [plaats 1] (UTR 23/167);

4.[eiseres 5] V.O.F., uit [plaats 2] , (UTR 23/187)

(gemachtigde: ing. L. Polinder);

5.[eiser 1] en [eiseres 6] , uit [plaats 3] , (UTR 23/214);

6.
[eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4], uit [plaats 4] (UTR 23/231);

7.Melkveehouderij [eiser 5] , uit [plaats 5] , (UTR 23/5661)(gemachtigde: mr. T. Gelo) en

8.
[eiseres 7] B.V. en [eiser 6], uit [plaats 6] en [plaats 7] , (UTR 24/4092),
(gemachtigde mr. drs. D.B. Pors)
eisers,
en
de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (voorheen de minister voor Natuur en Stikstof), verweerder
(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).
Inleiding
Op 22 november 2022 heeft de minister voor Natuur en Stikstof het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (het wijzigingsbesluit) vastgesteld. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het wijzigingsbesluit.
Achtergrond en totstandkoming wijzigingsbesluit
In de Habitatrichtlijn [1] staat dat een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden wordt gevormd: de Natura 2000-gebieden. Dit netwerk bestaat uit beschermingszones die de lidstaten hebben aangewezen. Het netwerk is bedoeld om bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving te beschermen en zo de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft een groot aantal gebieden aangemeld bij de Europese Unie voor bescherming door de Habitatrichtlijn. Vanaf 2008 zijn de Nederlandse Natura 2000-gebieden aangewezen door middel van verschillende aanwijzingsbesluiten.
Na afronding van dat proces, is de minister nagegaan of er in de gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen of sprake is van waarden die ten onrechte zijn opgenomen. Om de aanwijzingsbesluiten te kunnen corrigeren, heeft de minister eind 2017 bij de Europese Commissie gemeld welke habitattypen en soorten toegevoegd en verwijderd moeten worden. Dit is gedaan via het zogenoemde Standaardgegevensformulier.
Het wijzigingsbesluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onderdeel daarvan is dat het ontwerp van een te nemen besluit ter inzage moet worden gelegd. Het ontwerpbesluit heeft in de periode van 9 maart 2018 tot en met 19 april 2018 ter inzage gelegen. Er zijn 82 zienswijzen ingediend.
Vervolgens is het wijzigingsbesluit op 22 november 2022 vastgesteld. Met het besluit zijn niet aangewezen habitattypen en/of soorten en de instandhoudingsdoelstellingen daarvoor alsnog toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van ongeveer honderd Natura 2000-gebieden. Daarmee worden habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn alsnog beschermd. Ook zijn er instandhoudingsdoelstellingen toegevoegd voor enkele typen en soorten die al waren aangewezen. In een beperkt aantal gevallen bleken habitattypen en/of soorten op het moment van aanwijzen niet in voldoende mate en duurzaam aanwezig te zijn en deze zijn met het wijzigingsbesluit verwijderd.
Er zijn in heel Nederland veel beroepen ingediend tegen het wijzigingsbesluit. De rechtbank Gelderland is bevoegd om deze beroepen te behandelen. De rechtbank Gelderland heeft om proceseconomische redenen deze rechtbank gevraagd om de beroepen te behandelen die bij deze rechtbank zijn ingesteld en/of zijn gericht tegen wijzigingen van één of meer in het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland gelegen Natura 2000-gebieden. Deze rechtbank heeft hiermee ingestemd en dat schriftelijk aan partijen meegedeeld.
De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] namens [eiseres 5] V.O.F. en waarnemend gemachtigde mr. drs. D.B. Pors. Pors was ook aanwezig als gemachtigde van [eiseres 7] B.V. en [eiser 6] . Namens de [eiseres 1] waren aanwezig [B] , voorzitter, gemachtigde mr. R.P. Van den Broek en [C] , ecoloog. Ook aanwezig waren [eiseres 6] en [D] . Namens de staatssecretaris waren aanwezig:
mr. R.H.M. Sipman, mr. J.P. Brand en ir. D. Bal, ecoloog.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht dat zij uiterlijk 10 januari 2025 uitspraak zal doen.
Beoordeling door de rechtbank
Vereniging Leefmilieu niet toegelaten als partij
1. Vereniging Leefmilieu heeft verzocht om als partij deel te mogen nemen aan iedere
beroepszaak tegen het wijzigingsbesluit. Dit verzoek heeft de rechtbank met een brief van 18 september 2024 afgewezen, omdat de vereniging zelf beroep heeft ingesteld tegen het wijzigingsbesluit en zij haar belangen in die procedure heeft kunnen behartigen. Artikel 8:26 van de Awb strekt er niet toe om de Vereniging Leefmilieu als partij toe te laten in andere beroepszaken tegen het wijzigingsbesluit.
Wet natuurbescherming (Wnb) nog van toepassing
2. Op 1 januari 2024 is de Wnb ingetrokken en zijn de Omgevingswet en de
Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Omdat het ontwerpbesluit vóór 1 januari 2024 ter inzage is gelegd, volgt uit artikel 2.9, tweede lid, onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet dat in deze zaken de Wnb nog van toepassing is.
Wettelijke grondslag wijzigingsbesluit
3. Het wijzigingsbesluit is genomen op grond van artikel 2.1, zevende lid, van de Wnb. In
dit artikel is geregeld dat de minister een aanwijzingsbesluit kan wijzigen of intrekken.
Ontvankelijkheid van de beroepen
4. De rechtbank moet zelf vaststellen of eisers in beroep kunnen worden ontvangen. In
omgevingsrechtelijke zaken wordt aan belanghebbenden niet langer tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak hierover. [2] Eisers hebben geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. Voor eisers geldt dus dat zij belanghebbenden moeten zijn voor een ontvankelijk beroep.
5. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit
is betrokken. [3] Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
[eiseres 1] en [eiseres 2]
6. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gezamenlijk beroep ingesteld. In
hun inleidend beroepschrift benadrukken zij dat het beroep zich richt tegen alle Natura 2000-gebieden.
[eiseres 1]
7. [eiseres 1] heeft in daarop volgende correspondentie laten weten dat zij zich in ieder geval
richt op de volgende gebieden: Bakkeveense Duinen, Mantingerzand, Langstraat en Westerschelde en Saeftinghe. [eiseres 1] wijst er op dat vrijwel alle bij [eiseres 1] aangeslotenen in hun bedrijfsvoering (negatieve) gevolgen zullen ondervinden van het wijzigingsbesluit. Er zal altijd wel minstens één aangeslotene zich binnen een straal van 25 kilometer van een Natura 2000-gebied bevinden.
8. De statutaire doelstelling van [eiseres 1] luidt:
a. het behartigen van belangen van de Belanghebbenden op het gebied van de Milieumaatregelen en de gevolgen daarvan;
b. het behartigen van de belangen van agrariërs.
In de statuten wordt onder ‘de Belanghebbenden’ verstaan: natuurlijke personen en rechtspersonen die negatieve gevolgen ondervinden van de Milieumaatregelen. Onder de Milieumaatregelen wordt verstaan: het stikstof- en/of ammoniakbeleid en/of het natuur- en/of waterbeleid van overheden en de daarmee gepaard gaande regelgeving.
9. Uit de statuten kan worden afgeleid dat [eiseres 1] de collectieve belangen behartigt van
natuurlijke en rechtspersonen die negatieve gevolgen ondervinden van milieubeleid (de ‘Belanghebbenden’) en van agrariërs. Deze doelstellingen zijn gericht op het behartigen van algemene belangen zoals bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De belangen waarvoor [eiseres 1] opkomt, worden geraakt door het wijzigingsbesluit. Daarnaast is relevant of [eiseres 1] feitelijke werkzaamheden verricht, waarbij het moet gaan om werkzaamheden die los staan van het voeren van juridische procedures of de voorbereiding daarvan. [eiseres 1] heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij onder andere artikelen op haar website plaatst over actuele zaken, nieuwsbrieven onder aangeslotenen verspreidt, bijeenkomsten met agrariërs organiseert, contacten met Kamerleden heeft en ook (financieel) bijdraagt aan onderzoekactiviteiten. Deze activiteiten zijn voor de rechtbank voldoende om te oordelen dat [eiseres 1] feitelijke werkzaamheden ter behartiging van haar doelstellingen verricht. Dit betekent dat [eiseres 1] als belanghebbende kan worden aangemerkt en de rechtbank het beroep voor zover ingediend door [eiseres 1] inhoudelijk zal behandelen.
[eiseres 2]
10. De rechtbank stelt vast dat deze stichting na het indienen van het beroepschrift geen
inhoudelijke stukken meer heeft overgelegd.
11. De statutaire doelstelling van de stichting luidt:
De stichting heeft ten doel de belangen voor natuur en biodiversiteit te behartigen en te verdedigen tegen ongewenste invloeden welke voortvloeien uit activiteiten en beleid door terreinbeherende organisaties en overheden die door hun beleid en activiteiten schade toebrengen aan flora en fauna, alsmede het bevorderen van de bescherming van flora en fauna en de landschappelijke waarden van de Nederlandse natuur en cultuurlandschappen.
12. Uit het beroepschrift van de stichting valt niet op te maken of en in hoeverre de
belangen waarvoor de stichting opkomt, worden geraakt door het wijzigingsbesluit. De ingediende beroepsgronden staan immers haaks op de doelstelling van de stichting. De activiteiten op de website zien op de periode van oprichting vanaf 5 mei 2022 tot half september 2022 en geven onvoldoende informatie. Nu namens de stichting ook niemand op de zitting is verschenen, is van belanghebbendheid niet gebleken en komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiseres 2] geen belanghebbende is bij het wijzigingsbesluit. De rechtbank zal het beroep voor zover ingediend door deze stichting niet-ontvankelijk verklaren.
Overige eisers
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de
Afdeling) volgt het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de activiteit die het besluit toestaat, belanghebbende bij dat besluit is. In de uitspraak van 4 december 2024 is de Afdeling in rechtsoverweging 3.5 ingegaan op de belanghebbendheid van natuurlijke personen en rechtspersonen die stikstofveroorzakende bedrijfsmatige activiteiten uitvoeren op gronden buiten een Habitatrichtlijngebied. [4] In lijn met deze uitspraak heeft de rechtbank een afstand van 25 kilometer tot het Habitatrichtlijngebied als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de vraag of eisers gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden en dus of zij belanghebbend zijn bij het Habitatrichtlijngebied waarvan zij de wijziging bestrijden.
14. Eisers exploiteren agrarische bedrijven en voeren daarmee stikstofveroorzakende
activiteiten uit. Zij vrezen dat het wijzigingsbesluit nadelige gevolgen voor hun bedrijfsvoering zal hebben, omdat bij een uitbreiding of verandering van hun bedrijf met de nieuwe natuurwaarden rekening moet worden gehouden. Daarbij wijzen zij met name op het toevoegen van stikstofgevoelige habitattypen met een lagere kritische depositiewaarde. De rechtbank stelt vast dat de bedrijven allemaal binnen een afstand van 25 kilometer liggen van de Natura 2000-gebieden waarvan zij de wijzigingen (gemotiveerd) bestrijden. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat eisers gevolgen van enige betekenis van het wijzigingsbesluit kunnen gaan ondervinden. Eisers kunnen daarom als belanghebbende worden aangemerkt.
Procedurele beroepsgronden
Bekendmaking en kennisgeving ontwerpbesluit en definitieve besluit
Beroepsgrond in UTR 23/165, UTR 23/167 en UTR 23/214
15. Eisers vinden dat de procedure onzorgvuldig is verlopen. Zij brengen naar voren dat zij
in 2018 niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbesluit.
16. Van de kennisgeving van het ontwerpbesluit is mededeling gedaan in regionale kranten
en in de Staatscourant van 5 maart 2018. [5] De publicatie in de Staatscourant is ook te raadplegen via www.officielebekendmakingen.nl. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke verplichting uit artikel 3:12, tweede lid, van de Awb, zoals dat toen gold. Dat eisers geen e-mailattendering over het ontwerpbesluit hebben ontvangen, zoals zij stellen, maakt dat niet anders. De minister hoefde belanghebbenden niet persoonlijk op de hoogte te stellen van de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er is geen rechtsregel die daartoe verplicht.
17. Eisers wijzen er ook op dat zij niet op de hoogte zijn gesteld van het definitieve
wijzigingsbesluit. Het definitieve wijzigingsbesluit is bekendgemaakt in de Staatscourant van 25 november 2022 op www.officielebekendmakingen.nl. Daarmee is ook voldaan aan de wettelijke eisen van bekendmaking en kennisgeving. Omdat eisers geen zienswijze hebben ingediend, bestond ook geen verplichting voor de minister om aan hen persoonlijk mededeling te doen van het wijzigingsbesluit. Dat eisers pas later op de hoogte zijn geraakt van het wijzigingsbesluit, heeft hen overigens niet belemmerd om tijdig beroep in te stellen.
Zienswijze na aanmelding bij de Europese Commissie
Beroepsgrond in UTR 23/139, UTR 23/167, UTR 23/187, UTR 23/231, UTR 23/5661 en UTR 24/4092
18. Eisers betogen dat onvoldoende inspraak is geboden. Het indienen van een zienswijze
tegen het ontwerpbesluit was pas mogelijk, nadat de habitattypen en soorten al bij de Europese Commissie waren aangemeld. Dat vinden zij in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens een aantal eisers is dit ook in strijd met artikel 6, tweede lid, van het Verdrag van Aarhus en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
19. De minister heeft in 2017 – toen duidelijk was welke habitattypen en soorten
toegevoegd en verwijderd moesten worden – de wijzigingen via het Standaardgegevens- formulier bij de Europese Commissie gemeld. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris toegelicht dat het aanmelden van habitattypen en soorten en het actueel houden van de gegevens een verplichting is, die volgt uit het Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie van 11 juli 2011 betreffende een gebiedsinformatieformulier voor Natura 2000-gebieden (2011/484/EU).
20. Dat geen inspraak is geboden voordat de wijzigingen met het Standaardgegevens-
formulier bij de Europese Commissie zijn doorgegeven, geeft de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de procedure onzorgvuldig is verlopen. Het doorgeven van gegevens via dit formulier heeft geen rechtsgevolg. Het is ook niet zo dat, zoals een aantal eisers meent, voor de nieuw toe te voegen habitattypen en soorten op dat moment al een beschermingsregime is gaan gelden. Daarvoor is besluitvorming nodig. Ter voorbereiding daarop heeft de minister – in overeenstemming met artikel 3:11 van de Awb – het ontwerpbesluit ter inzage gelegd en belanghebbenden de mogelijkheid gegeven om een zienswijze naar voren te brengen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid tot inspraak geboden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling voldoet artikel 3:11 van de Awb aan het vereiste van inspraakverplichtingen die voortvloeien uit het verdrag van Aarhus. De rechtbank oordeelt dat de inspraak ook als doeltreffend is aan te merken, omdat de minister met het ontwerpbesluit mag afwijken van de gegevens zoals gemeld bij de Europese Commissie. Uit het wijzigingsbesluit blijkt overigens dat dat in een aantal gevallen ook is gebeurd. Dat geruime tijd is verstreken tussen het ontwerpbesluit en het definitieve besluit betekent evenmin dat de procedure onzorgvuldig is geweest.
21. In artikel 47 van het Handvest is het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechterlijke
bescherming vervat. Van een schending van artikel 47 van het Handvest is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Tegen het wijzigingsbesluit stond beroep open en na deze uitspraak kan nog hoger beroep worden ingesteld.
Toevoeging habitattypen en soorten met terugwerkende kracht
Beroepsgrond in UTR 23/139, UTR 23/214, UTR 23/187, UTR 23/231, UTR 23/5661, UTR 24/4092
22. Eisers vinden het onjuist dat met terugwerkende kracht natuur wordt toegevoegd aan de
oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Zij menen dat dit grote nadelige gevolgen heeft voor de bestaande agrarische activiteiten.
23. De rechtbank oordeelt dat de toegevoegde habitattypen en soorten en de daarvoor
geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen niet met terugwerkende kracht deel zijn gaan uitmaken van de aanwijzingsbesluiten. De wijzigingen in de aanwijzingsbesluiten zijn pas gaan gelden vanaf het moment dat het wijzigingsbesluit in werking is getreden. Dit betekent ook dat het wijzigingsbesluit geen gevolgen heeft voor al verleende natuurvergunningen.
Bevoegdheid of verplichting tot toevoeging van habitattypen en soorten?
Beroepsgrond in UTR 23/187, UTR 23/5661 en UTR 24/4092
24. Eisers zijn van mening dat er geen verplichting bestaat om álle habitattypen en soorten
aan te wijzen. Het corrigeren van aanwezige waarden is niet te herleiden tot een expliciete bepaling in de Habitatrichtlijn.
25. In het wijzigingsbesluit wordt erop gewezen dat uit de uitleg die de Europese
Commissie heeft gegeven en uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] blijkt dat álle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, moeten worden aangewezen. Bij de vaststelling van de aanwijzingsbesluiten is dit kennelijk niet altijd goed gegaan en met dit wijzigingsbesluit wordt dit gecorrigeerd, zoals ook is gebeurd in 2015 [7] . Voor de correctie wordt gekeken naar de aanwezige waarden op de datum waarop de gebieden werden aangewezen (de peildatum). Er is dus geen sprake van een actualisatie.
26. De rechtbank oordeelt dat het corrigeren van de aanwijzingsbesluiten een invulling is
van de verplichting die voor lidstaten voortvloeit uit de Habitatrichtlijn. De richtlijn verplicht lidstaten tot het aanwijzen van speciale beschermingszones voor de habitattypen genoemd in bijlage I en habitatsoorten genoemd in bijlage II bij de Habitatrichtlijn. De Europese Commissie leidt uit artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn af, dat een lidstaat alle in een geselecteerd gebied voorkomende habitattypen van bijlage I en alle voorkomende habitatsoorten van bijlage II moet vermelden bij de aanmelding van het gebied voor de lijst van gebieden van communautair belang. Een lidstaat kan dus niet volstaan met de vermelding van de habitattypen en -soorten die de aanleiding zijn het gebied te selecteren. Uit rechtspraak van het Europese Hof van Justitie [8] en de Afdeling [9] volgt eveneens dat een aanwijzingsbesluit – en daarmee dus ook de als onderdeel van dat aanwijzingsbesluit te formuleren instandhoudingsdoelstellingen – betrekking moet hebben op alle soorten en habitattypen die in een aan te wijzen gebied in meer dan verwaarloosbare mate of oppervlakte voorkomen, ook al zijn deze soorten en habitattypen niet bepalend voor de selectie van het gebied. De rechtbank leidt hieruit af dat, op het moment dat door een lidstaat wordt vastgesteld dat een habitattype of soort ten onrechte op de peildatum niet is aangewezen, een verplichting ontstaat om dit type of deze soort alsnog aan te wijzen.
Ontbreken habitattypenkaarten bij terinzagelegging
Beroepsgronden in alle zaaknummers
27. Alle eisers betogen dat de habitattypenkaarten ten onrechte niet met het ontwerpbesluit
ter inzage hebben gelegen. Daardoor is het voor hen niet duidelijk waar de toegevoegde habitattypen in een gebied voorkomen en kunnen zij het wijzigingsbesluit niet gemotiveerd betwisten.
28. De staatssecretaris heeft toegelicht dat ervoor gekozen is om de habitattypenkaarten niet
ter inzage te leggen, omdat hij geen bronhouder is van deze kaarten. In plaats daarvan is in de bekendmaking vermeld dat (achtergrond)documenten opgevraagd kunnen worden via het klantcontactcentrum van RVO.
29. Op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp
van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. Dit artikel is een uitwerking van de actieve openbaarmakingsplicht: een bestuursorgaan moet uit eigen beweging informatie verstrekken. Doel van de terinzagelegging is onder andere dat betrokkenen kennis kunnen nemen van het ontwerp van het besluit. Dan kunnen zij de gegevens en de aannames waarop het besluit is gebaseerd, controleren en de keuzes in het besluit beoordelen en afwegen of zij daartegen willen opkomen. De aan het besluit ten grondslag liggende gegevens moeten daarom volledig, tijdig en uit eigen beweging op een passende wijze openbaar worden gemaakt.
30. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de habitattypenkaarten op de zaak
betrekking hebbende stukken zijn. Op een habitattypenkaart is te zien waar een bepaald habitattype voorkomt in een Natura 2000-gebied en in welke omvang. Habitattypenkaarten komen tot stand op basis van onderliggend documentatiemateriaal, zoals vegetatiekaarten die zijn vastgesteld door ecologisch deskundigen die hebben onderzocht welke habitattypen op de peildatum in een gebied voorkwamen.
31. Uit het wijzigingsbesluit volgt dat de in de aanwijzingsbesluiten aangebrachte
wijzigingen ten aanzien van de habitattypen zijn gebaseerd op de (gevalideerde) habitattypenkaarten. De staatssecretaris vindt dat de habitattypenkaarten niet nodig waren om het ontwerpbesluit te kunnen beoordelen, maar daar denkt de rechtbank anders over. De habitattypenkaarten zijn naar het oordeel van de rechtbank op de zaak betrekking hebbende stukken, omdat de kaarten gebruikt zijn voor de correcties en daarmee de basis vormen van het wijzigingsbesluit. Dat maakt ook dat de habitattypenkaarten redelijkerwijs nodig zijn om het ontwerpbesluit te kunnen beoordelen. Zonder deze kaarten is het voor een belanghebbende moeilijk om te controleren en zo nodig te betwisten of een habitattype op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate in het Natura 2000-gebied aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd heeft gehandeld met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb door de habitattypenkaarten niet uit eigen beweging met het ontwerpbesluit ter inzage te leggen.
32. Voor het documentatiemateriaal waarop de habitattypenkaarten zijn gebaseerd, geldt dat
dit niet rechtstreeks aan het wijzigingsbesluit ten grondslag is gelegd. Om die reden merkt de rechtbank het documentatiemateriaal niet aan als stukken die op de zaak betrekking hebben. De minister heeft dit documentatiemateriaal daarom ook niet uit eigen beweging ter inzage hoeven leggen. De rechtbank vindt dat de minister dit documentatiemateriaal op verzoek heeft kunnen verstrekken.
33. Dat de habitattypenkaarten niet ter inzage hebben gelegen is een gebrek in de
voorbereiding van het wijzigingsbesluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat eisers en/of belanghebbenden niet zijn benadeeld door het gebrek. In beroep heeft de staatssecretaris de habitattypenkaarten alsnog beschikbaar gesteld op een openbare website. Eisers hebben daarna voldoende tijd gehad om de kaarten te bekijken en daarop te reageren. De rechtbank acht het verder aannemelijk dat andere belanghebbenden niet zijn benadeeld doordat de habitattypenkaarten niet ter inzage hebben gelegen. In het ontwerpbesluit staat dat wijzigingen worden onderbouwd met de habitattypenkaarten, waardoor een ieder op de hoogte kon zijn van het bestaan van deze kaarten en daarover een zienswijze had kunnen indienen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank [eiseres 1] niet in haar betoog.
34. Voor zover een aantal eisers aanvoert dat de habitattypenkaarten ook niet bij het
definitieve besluit ter inzage hebben gelegen, oordeelt de rechtbank dat dat geen reden is om het wijzigingsbesluit te vernietigen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat een onregelmatigheid van na het bestreden besluit de rechtmatigheid van dat besluit niet kan aantasten. [10]
Onderbouwing wijzigingsbesluit
Beroepsgrond in UTR 23/139, UTR 23/165, UTR 23/167, UTR 23/187, UTR 23/231,
UTR 23/5661 en UTR 24/4092
35. Eisers voeren aan dat onduidelijk is op welke wetenschappelijke gegevens de
toevoeging van habitattypen en soorten is gebaseerd. Er is vooral gebruik gemaakt van latere waarnemingen en onderzoeksrapporten, waardoor niet met zekerheid vast te stellen is dat de habitattypen en soorten aanwezig waren op de peildatum. Er is ook geen of onvoldoende informatie (verstrekt) over de staat en het voorkomen van de soorten en typen ten tijde van de aanwijzingen, de ontwikkeling sindsdien en welke criteria toen golden. De rapportage die het ministerie van LNV nu gebruikt voor de onderbouwing van haar ‘correcties van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten’, was daarvoor niet bedoeld. Deze rapportage laat de natuurwaarden zien, tien jaar na (!) aanwijzing. Bovendien blijkt uit een analyse dat de toe te voegen habitattypen behoorlijk verschillen in karakteristieken met de aanvankelijk aangewezen habitats. Eisers vragen zich ook af of de gegevens niet openbaar zouden moeten zijn of dat advies ingewonnen had moeten worden bij een onafhankelijke partij. De ecologische onderbouwing van het wijzigingsbesluit kan worden gezien als een “black box” omdat alleen de databank Landelijke Vegetatie Databank openbaar toegankelijk is. De databanken Nationale Databank Vegetatie- en Habitatkarteringen en Nationale Databank Flora en Fauna zijn dat niet. Dit betekent dat belanghebbenden bij het wijzigingsbesluit de onderbouwing van de karteringen van de habitattypen niet kunnen controleren [11] .
36. De rechtbank is van oordeel dat het wijzigingsbesluit in algemene zin voldoende is
onderbouwd. Voor het toevoegen van habitatsoorten heeft de minister zich gebaseerd op het rapport “Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden, Advies ten aanzien van wijzigingen in de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten” van december 2017 (hierna: het rapport van de Vlinderstichting). In het rapport van de Vlinderstichting wordt uiteengezet dat een quickscan is gemaakt van de waarnemingen met voorlopige conclusies en dat het resultaat per soort is besproken met de soortexperts. Dit rapport dateert weliswaar van na de aanwijzingsbesluiten (de peildata), maar bevat goedgekeurde waarnemingen tussen 1 januari 2000 en 28 februari 2017. Voor het toevoegen van habitattypen heeft de minister zich gebaseerd op de habitattypenkaarten die zijn opgesteld door de provincies, de ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Defensie en het daarbij horende documentatiemateriaal. De habitattypenkaarten zijn gebaseerd op vegetatiekaarten die zijn vastgesteld op basis van veldonderzoek door ecologen. De habitattypenkaarten worden gevalideerd door diegene die de betreffende kaart heeft laten maken en door de interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering. Voordat de kaarten worden vastgesteld, worden ze nogmaals grondig bekeken door ecologen van het ministerie en de provincie samen. Daarbij wordt (ook) gekeken of het ecologisch logisch is dat een habitattype op die plek op dat moment voorkwam. Waar nodig wordt nog opnieuw het veld ingegaan. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gehanteerde werkwijze onzorgvuldig is.
37. In het ontwerpwijzigingsbesluit heeft de minister opgenomen op welke bronnen de
wijzigingen in de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd. Dat daarbij ook gebruik is gemaakt van databanken die niet openbaar toegankelijk zijn, betekent niet dat de minister deze bronnen niet had mogen gebruiken of dat sprake is van een black box. De motivering van het aanwijzingsbesluit is ook zonder raadpleging van de genoemde achtergronddocumenten zelfstandig leesbaar en begrijpelijk. Daarnaast heeft de minister de mogelijkheid geboden om deze achtergrondinformatie op te vragen, wat een aantal belanghebbenden ook heeft gedaan.
38. In het wijzigingsbesluit en op de zitting is verder toegelicht dat habitattypen alleen zijn
toegevoegd als aan de hand van de waarnemingen kon worden geconcludeerd dat deze ook al ten tijde van het aanwijzingsbesluit aanwezig moeten zijn geweest. Dat daarvoor mede gebruik is gemaakt van latere waarnemingen en/of rapporten betekent niet automatisch dat deze bronnen niet gebruikt hadden mogen worden. Waar het om gaat is of de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het type aanwezig was op het moment van de aanwijzing van het gebied (de peildatum). Het enkele gegeven dat rapporten achteraf zijn opgesteld, betekent niet dat de inhoud ervan geen betrekking heeft op de peildatum. In een aantal gevallen is nader bekeken of een type niet toevallig op dat moment aanwezig was, maar juist enige tijd werd waargenomen. Ook is in een aantal gevallen overwogen dat het van het type kan afhangen of een bron die (veel) recenter is dan de datum van de aanwijzing van een gebied, mag worden gebruikt. Eisers hebben hier vraagtekens bij gezet, maar zonder nadere toelichting of nadere onderbouwing, is dat niet voldoende voor het oordeel dat het besluit ten aanzien van de habitattypen in algemene zin onvoldoende onderbouwd is.
39. Voor zover eisers de aanwezigheid van bepaalde habitattypen in specifieke Natura
2000-gebieden betwisten, zal de rechtbank daarop ingaan bij de beoordeling van de beroepsgronden over die Natura 2000-gebieden.
Gevolgen van de wijzigingen van de aanwijzingsbesluiten voor bedrijven en belangenafweging
40. Eisers voeren aan dat habitattypen, die nu aan veel Natura 2000-gebieden worden
toegevoegd, in nogal wat gevallen lagere kritische depositiewaarden (KDW) kennen dan de laagste KDW die reeds voor die Natura 2000-gebieden gelden. De systematiek van de overschrijding van KDW zal daarom grote gevolgen hebben voor de bestaande activiteiten, de waarde en de financiering van omliggende agrarische bedrijven en hun ontwikkelruimte. Zij maken zich ook grote zorgen over de externe werking, bijvoorbeeld het risico op vernatting in aangrenzend landbouwgebied. Uit artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn volgt dat bij het wijzigingsbesluit rekening gehouden had moeten worden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden. De minister heeft dit bij het formuleren van instandhoudingsdoelstellingen ten onrechte niet gedaan. Het wijzigingsbesluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat een belangenafweging tussen het toevoegen van habitattypen en -soorten en het eigendomsrecht en de vrijheid om een economische activiteit uit te oefenen ontbreekt.
41. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van het Europese Hof van Justitie [12] en de
Afdeling [13] volgt dat bij de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken mogen worden. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De rechtbank oordeelt dat dit ook geldt voor de wijziging van een aanwijzingsbesluit. Dit betekent dat de minister de bedrijfsbelangen terecht niet heeft meegewogen in de besluitvorming.
42. Bij het formuleren van de instandhoudingsdoelstellingen kan wel rekening worden
gehouden met andere dan ecologische overwegingen. [14] De staatssecretaris heeft toegelicht dat met andere belangen, zoals economische belangen, rekening is gehouden door relatief vaak te kiezen voor een behouddoelstelling. Dat is het minimaal noodzakelijke ambitieniveau dat vastgesteld moet worden. Eisers hebben in algemene zin aangevoerd dat toevoeging van habitattypen en soorten tot een beperking van hun bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden zal leiden. Daarin ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen van toegevoegde habitattypen en soorten met een hoger ambitieniveau dan een behouddoelstelling onvoldoende rekening is gehouden met eisers belangen of dat een onevenredige afweging is gemaakt.
Gebiedsspecifieke gronden
43. De rechtbank merkt allereerst op dat een aantal eisers in hun beroepsgronden weliswaar
specifieke Natura 2000-gebieden hebben genoemd, maar niet concreet hebben aangevoerd waarom toevoeging van een soort of type aan die gebieden onjuist zou zijn. Ook heeft een aantal eisers specifieke gebieden genoemd die niet worden gewijzigd met het wijzigingsbesluit, zoals bijvoorbeeld de Oostelijke Vechtplassen. Op deze beroepsgronden zal de rechtbank niet ingaan.
44. Hieronder zal de rechtbank de beroepsgronden bespreken die zich specifiek op een
Natura 2000-gebied richten én waarin concreet wordt onderbouwd waarom het toevoegen van een bepaald type of soort onjuist is.
Gebiedsspecifieke gronden
Natura 2000-gebied Naardermeer
Beroepsgrond in UTR 23/165 en UTR 23/167
H3130 Zwakgebufferde vennen
45. Eisers zijn het niet eens met de toevoeging van habitattype H3130 aan het gebied
Naardermeer. Zij vinden dat de onderbouwing hiervoor ontbreekt. Eiser maatschap [eisers] stelt dat de randvoorwaarden in het gebied niet toereikend zijn om dit habitattype goed te kunnen laten functioneren.
46. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de minister aannemelijk heeft gemaakt
dat habitattype H3130 op de peildatum 23 mei 2013 in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig in het gebied aanwezig was. De minister heeft voor de beoordeling van de aanwezigheid van in meer dan verwaarloosbare mate een minimumoppervlakte van 100 m² aangehouden.
47. In het wijzigingsbesluit is vermeld dat dit habitattype, samen met blauwgraslanden
(H6410), met een beperkte oppervlakte en kwaliteit voorkomt in het Laegieskamp, waar het is ontstaan als gevolg van natuurontwikkeling. Uit de habitattypenkaart blijkt dat H3130 op de peildatum op twee locaties binnen het gebied aanwezig was met een oppervlakte van 0,40 hectare.
48. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift uitgelegd dat de aanwezigheid van
zwakgebufferde vennen in het Laegiekamp in 1889 al is waargenomen, maar dat het habitattype is verdwenen door intensiever landbouwkundig gebruik. Zaden van de kenmerkende planten van dit habitattype bleven in de bodem achter en door natuurontwikkeling eind jaren 1990 is dit habitattype weer teruggekomen. Verder staat in het verweerschrift dat de voor dit habitattype kwalificerende soorten in 2003 en 2006 zijn waargenomen en dat de aanwezigheid daarvan door de eigenaar van het terrein is bevestigd toen de habitattypenkaart werd gemaakt (2013-2015).
49. Op de zitting heeft maatschap [eisers] betwist dat er gegevens zijn die de aanwezigheid
van zwakgebufferde vennen aantonen. Het valt niet af te leiden uit het document uit 1889 of uit actuelere gegevens. Ook heeft zij gesteld dat de watergang geen zwakgebufferd ven is, omdat het ven in verbinding staat met een singel rond een woonwijk.
50. Ecoloog Bal heeft op de zitting toegelicht dat het ven vlakvorming is en dat de
omstandigheid dat het ven in verbinding staat met een sloot niet betekent dat het habitattype niet voldoet aan de criteria zoals beschreven in het profielendocument. Uit dit profielendocument volgt dat bij dit habitattype geen sprake mag zijn van lijnvormige wateren. In overeenstemming daarmee zijn lijnvormige wateren volgens ecoloog Bal in het wijzigingsbesluit niet aangemerkt als zwakgebufferde vennen. De rechtbank kan deze uitleg volgen en zij ziet, gelet op het profielendocument en de habitattypenkaart waarop twee vlakvormige vennen zijn weergegeven, geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
51. De rechtbank overweegt dat de onderbouwing van de aanwezigheid van het habitattype
niet hoofdzakelijk is gebaseerd op informatie uit 1889, maar berust op waarnemingen uit 2003 en 2006 en een bevestiging door de eigenaar in de periode van 2013-2015. De staatssecretaris heeft opgemerkt dat deze bevindingen later zijn gevalideerd door de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering. De habitattypenkaart geeft weer op welke locatie en in welke omvang dit habitattype in het gebied aanwezig was. De rechtbank komt tot het oordeel dat de staatssecretaris gevolgd kan worden in het standpunt dat het habitattype zwakgebufferde vennen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig was. Dat de omstandigheden zoals nutriëntenconcentraties, zuurtegraad, waterdiepte en bodemdiepte volgens eisers niet gunstig zijn voor dit habitattype, doet er niet aan af dat aannemelijk is gemaakt dat dit habitattype op de peildatum aanwezig was.
52. Eisers wijzen erop dat de natuurontwikkeling op de locatie waar het habitattype
voorkomt heeft plaatsgevonden op het moment dat het melkveebedrijf er al was gevestigd. Zij vinden het de omgekeerde wereld dat zij nu de nadelige gevolgen daarvan zullen gaan ondervinden. De rechtbank begrijpt dat zij dit zo ervaren, maar de omstandigheden waaronder de natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden spelen geen rol bij de vraag of een habitattype wel of niet toegevoegd moet worden. Het gaat er alleen om of het habitattype op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig was.
53. Anders dan eisers aanvoeren, heeft de minister geen ruimte om een belangenafweging te
maken bij het toevoegen van dit habitattype. Voor de instandhoudingsdoelstelling geldt voor dit habitattype een behouddoelstelling voor zowel de oppervlakte als de kwaliteit. Omdat een behouddoelstelling de minimaal vereiste instandhoudingsdoelstelling is voor een aangewezen habitattype, kunnen de bedrijfsbelangen er ook niet toe leiden dat de minister een andere instandhoudingsdoelstelling had kunnen formuleren.
H6430 Ruigten en zomen
54. Eisers brengen naar voren dat er geen duidelijk onderbouwing is voor het toevoegen van
habitattype H6430 Ruigten en zomen.
55. De rechtbank is van oordeel dat de minister dit habitattype terecht heeft toegevoegd aan
het gebied. Daarbij betrekt zij dat uit de habitattypenkaart volgt dat H6430 in het gebied voorkwam met een oppervlakte van 24,04 ha. Eisers hebben hier niets tegenin gebracht, zodat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd dat dit habitattype op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig was.
Natura 2000-gebied Zouweboezem
Beroepsgrond in UTR 23/187
H91E0 Vochtige alluviale bossen
56. Eiseres voert aan dat niet aannemelijk is gemaakt dat habitattype H91E0 in meer dan
verwaarloosbare mate aanwezig was. In het wijzigingsbesluit staat dat dit habitattype met een beperkte oppervlakte voorkomt rond de eendenkooi aan de noordkant van het gebied, maar dit strookt volgens haar niet met de habitattypenkaart waarop op een andere locatie is weergegeven met de vermelding ‘habitattype mogelijk aanwezig’.
57. In het wijzigingsbesluit is vermeld dat habitattype H91E0 met een beperkte oppervlakte
voorkomt rond de eendenkooi aan de noordkant van het gebied. Eiseres merkt terecht op dat op de habitattypenkaart is weergegeven dat dit type
mogelijk aanwezigis. In het wijzigingsbesluit is een lijst opgenomen van uitzonderingen op het uitgangspunt dat de habitattypenkaart de onderbouwing is voor het toevoegen of verwijderen van habitattypen. Habitattype H91E0 in Zouweboezem staat hier niet tussen, zodat de habitattypenkaart volgens het wijzigingsbesluit wel de onderbouwing is van deze toevoeging. In het verweerschrift is uiteengezet dat duidelijk was dat dit habitattype in het gebied voorkwam, maar dat vanwege de onduidelijkheid van locatie van H91E0A en -C de code H9999 (mogelijk aanwezig) is vermeld. Deze onduidelijkheid is in 2017 opgelost, maar de verduidelijkte aanpassing van de habitattypenkaart is pas later beschikbaar gekomen.
58. Omdat uit de habitattypenkaart die in de beroepsfase beschikbaar is gesteld, niet volgt
dat habitattype H91E0 op de peildatum daadwerkelijke aanwezig was, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat habitattype H91E0 aan het gebied moest worden toegevoegd. Uit het wijzigingsbesluit of de habitattypenkaart kan niet worden afgeleid dat de vermelding ‘mogelijk aanwezig’ alleen betekent dat de precieze locatie van het habitattype of subtype onduidelijk is. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de toevoeging van dit habitattype onvoldoende is gemotiveerd. Het wijzigingsbesluit zal daarom op dit punt worden vernietigd.
59. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift nader onderbouwd waarop de toevoeging
van H91E0 is gebaseerd. Ook is ingegaan op de locatie van de eendenkooi waar het habitattype voorkomt, omdat eiseres stelt dat het habitattype op een andere locatie voorkomt dan de locatie die is weergegeven op de habitattypenkaart. De staatssecretaris stelt dat dit type voorkomt rondom eendenkooi Achthoven, terwijl eiseres in haar nadere stuk volgens de staatssecretaris wijst op een andere eendenkooi (Ameide Eendenkooi Zouweboezem) die buiten de begrenzing ligt. Dit is niet weersproken door eiseres, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het habitattype voorkomt rond de eendenkooi in het noorden van het gebied. Zo staat dit vermeld in het wijzigingsbesluit en dit strookt met de gegevens uit de Nationale Databank Vegetatie- en habitatkarteringen waar de staatssecretaris in het verweerschrift op wijst. Volgens de databank is habitattype H91E0 voor meer dan 100 m2 aanwezig en bestaat het voor 60% uit het subtype H91E0A en 40% uit het subtype H91E0C. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris met het verweerschrift en de op zitting gegeven toelichting de aanwezigheid van de habitattype op de peildatum alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietiging van het wijzigingsbesluit voor zover daarbij habitattype H91E0 aan het gebied is toegevoegd, in stand te laten. [15]
Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
Beroepsgrond in UTR 23/187 en UTR 24/4092
H1163 Rivierdonderpad
60. Eisers brengen naar voren dat de toevoeging van H1163 rivierdonderpad is gebaseerd
op waarnemingen uit 2007, 2008, 2010 en 2012 en niet op basis van gegevens ten tijde van de aanmelding van het Natura 2000-gebied in 2003.
61. De rechtbank stelt voorop dat de minister de datum van de aanwijzingsbesluiten
als peildatum heeft gehanteerd en niet het moment dat de gebieden bij de Europese Commissie zijn aangemeld. De rechtbank kan dit volgen, omdat het gaat om correcties van de aanwijzingsbesluiten, zodat de toestand op de datum van aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied bepalend is. Voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is dat 25 november 2013.
62. De rechtbank is van oordeel dat de minister met het rapport van de Vlinderstichting de
aanwezigheid van de rivierdonderpad in het gebied op de peildatum heeft onderbouwd. Uit dit rapport volgt dat er ongeveer 20 waarnemingen zijn uit 2007, 2008, 2010 en 2012, dat het habitat is geschikt is als leefgebied en dat de rivierdonderpad in voldoende jaren is waargenomen om toevallige aanwezigheid uit te sluiten.
Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk Zuid
Beroepsgrond in UTR 23/187
H1337 Bever
63. Eiseres wijst erop dat de bever pas in 2011 in het gebied is waargenomen, zodat de
toevoeging van deze soort niet is gebaseerd op gegevens waaruit blijkt dat de bever al aanwezig was op het moment van de aanmelding.
64. Het gebied is op 23 mei 2013 als Natura 2000-gebied aangewezen, zodat relevant is of
de bever op deze peildatum al bestendig in het gebied aanwezig was. De minister heeft met het rapport van de Vlinderstichting onderbouwd dat sprake is van een bestendige populatie op de peildatum. In het rapport staat dat de bever zich in 2011 in dit gebied heeft gevestigd en sindsdien vijf van de zes jaar is waargenomen. Verder vermeldt het rapport dat er een burcht in het gebied is gebouwd, wat erop duidt dat de bever bestendig gebruik maakt van het gebied. De rechtbank oordeelt – net als de rechtbank Gelderland eerder heeft geoordeeld [16] – dat de minister de bever terecht aan het gebied heeft toegevoegd.
Natura 2000-gebied BotsholBeroepsgrond in UTR 23/214, UTR 23/5661 en UTR 23/231
H6510 Laaggelegen schraal hooiland
65. Eisers hebben laten weten dat het beroep is gericht tegen het Natura 2000-gebied
Botshol. Eisers [eiser 1] en [eiseres 6] (UTR 23/214) kunnen zich niet vinden in de toevoeging van habitattype H6510. Zij menen dat een ecologisch onderbouwing hiervoor ontbreekt. Zij vrezen dat deze toevoeging gevolgen kan hebben voor het verkrijgen van een natuurvergunning om te kunnen verduurzamen.
66. De rechtbank is van oordeel dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat habitattype
H6510 in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig was en dus kon toevoegen aan het gebied Botshol. Uit de habitattypenkaarten van dit gebied blijkt dat het habitattype op de peildatum 4 juli 2013 op drie locaties binnen het gebied aanwezig was met een totale oppervlakte van 1,48 ha. In het verweerschrift is nog toegelicht welke informatie aan deze kaarten ten grondslag liggen en dat de kartering in 2013 is gevalideerd door de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering.
67. Voor habitattype H6510 geldt voor zowel de oppervlakte als de kwaliteit een
behouddoelstelling. Het aangevoerde over de bedrijfsgevolgen kan er niet toe leiden dat een andere instandhoudingsdoelstelling vastgesteld had moeten worden, omdat een behouddoelstelling de minimaal vereiste instandhoudingsdoelstelling is voor een aangewezen habitattype.
Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide
Beroepsgrond in UTR 24/4092
H3140 Kranswierwateren
68. Eisers betogen dat habitattype H3140 ten onrechte aan het gebied Meijendel &
Berkheide is toegevoegd. Omdat dit habitattype niet voorkomt op de habitattypenkaart, is volgens eisers niet aannemelijk gemaakt dat dit habitattype in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig was.
69. Met het wijzigingsbesluit zijn aan het gebied Meijendel & Berkheide drie habitattypen
toegevoegd, waaronder H3140 Kranswierwateren. Zoals hiervoor onder overweging 57 is overwogen is in het wijzigingsbesluit een lijst opgenomen van uitzonderingen op het uitgangspunt dat de habitattypenkaart de onderbouwing is voor het toevoegen of verwijderen van habitattypen. In deze lijst staat de aanwezigheid van H3140 in Meijendel & Berkheide. Dit betekent dat de toevoeging van dit habitattype niet is gebaseerd op de habitattypenkaart. Dat H3140 niet op de habitattypenkaart staat, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om reeds daarom te oordelen dat de toevoeging van dit habitattype onvoldoende gemotiveerd is.
70. Voor de toevoeging van dit habitattype is in het wijzigingsbesluit een onderbouwing
gegeven. Vermeld is dat de begroeiingen niet alleen in vochtige duinvalleien blijken voor te komen, maar ook in infiltratiekanalen en dat deze om die reden afzonderlijk moeten worden aangewezen als H3140. In de nota van toelichting staat verder dat dit habitattype voorkomt in infiltratieplassen in Berkheide, met een waterhuishouding die afwijkt van die in vochtige duinvalleien (H2190). In aanvulling hierop is in het verweerschrift uiteengezet dat de aanwezigheid van dit habitattype blijkt uit de Nationale Databank Vegetatie- en habitatkarteringen. Deze databank laat zien dat in 2008 is geconstateerd dat het hele infiltratiekanaal is bedekt met vegetatietype 04B3. De staatssecretaris heef toegelicht dat dit de code is die door Staatsbosbeheer wordt gebruikt voor H3140, zoals dat in het profielendocument is terug te vinden als vegetatietype van H3140. Dit vegetatietype kwalificeert in vochtige duinvalleien als H2190A, maar in infiltratieplassen als kranswierwateren (H3140), zoals op de zitting door ecoloog Bal is bevestigd. De rechtbank ziet geen reden om twijfelen aan de onderbouwing van de aanwezigheid van dit habitattype op de peildatum, zoals gegeven in het wijzigingsbesluit en nader toegelicht in het verweerschrift.
H1149 Kleine modderkruiper
71. Het is eisers onduidelijk waarom de kleine modderkruiper aan het gebied Meijendel
& Berkheide is toegevoegd. Zij wijzen erop dat de toevoeging is gebaseerd op waarnemingen uit 2006, 2011 en 2014. Bovendien verkeert deze soort in een gunstige staat van instandhouding.
72. Met het rapport van de Vlinderstichting heeft de minister naar het oordeel van de
rechtbank toereikend onderbouwd dat op de peildatum een bestendige populatie kleine modderkruipers aanwezig was. Dit is gebaseerd op waarnemingen uit 2006, 2011 en 2014 met in totaal 37 exemplaren. De waarnemingen zijn gedaan in de jaren rondom de peildatum 25 april 2013. Daarnaast is het leefgebied volgens het rapport geschikt en is met de aanwezigheid van meer dan 20 dieren aannemelijk dat geen sprake van toevallig gebruik. Als op de peildatum een bestendige populatie van voldoende omvang in het gebied voorkomt is de minister gehouden om de soort toe te voegen aan het gebeid. De omstandigheid dat de landelijke staat van instandhouding voor de kleine modderkruiper gunstig is, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de minister daarom had moeten afzien van het toevoegen van deze soort aan dit gebied.
H1166 Kamsalamander
73. Eisers voeren aan dat niet zeker is of de kamsalamander in het gebied is uitgezet of zich
er zelf heeft gevestigd.
74. In het rapport van de Vlinderstichting is geconcludeerd dat sprake is van een bestendige
populatie op de peildatum 25 april 2013. Deze conclusie is gebaseerd op jaarlijkse waarnemingen tussen 2005 en 2016 met meerdere exemplaren (in totaal 542), zowel winterwaarnemingen als waarnemingen van eieren en larven die voortplanting bewijzen, de geschiktheid van het leefgebied en het bestendige gebruik van het gebied. Deze onderbouwing is niet betwist door eisers. In het rapport staat dat een verklaring van de aanwezigheid van de geïsoleerde populatie kan zijn dat kamsalamander is uitgezet, maar dat dat niet bewezen kan worden. Of de kamsalamander in het gebied is uitgezet of niet is niet relevant. Voor de vraag of een soort toegevoegd kan worden is bepalend of op de peildatum een bestendige populatie voorkwam. Dat is met het rapport van de Vlinderstichting aannemelijk gemaakt.
Natura 2000-gebied Langstraat
Beroepsgrond in UTR 23/139
H3130 Zwakgebufferde vennen, H4010 Vochtige heide, H6430 Ruigten en zomen en H7150 Pioniersvegetaties met snavelbies
75. [eiseres 1] merkt op dat kaart met de exacte locatie van habitattypen H3130, H4010, H6430
en H7150 ontbreekt. Zij wenst verder de ecologische onderbouwing waaruit volgt dat het ook daadwerkelijk om deze habitattypen gaat. Daarnaast staan drie habitattypen niet op de beheerkaart van Provincie Noord-Brabant.
76. De staatssecretaris heeft gewezen op de gepubliceerde habitattypenkaart “typen 1”,
waarop de habitattypen H3130, H3150, H4O1OA en H6430a ingetekend staan en “typen 2”, waarop het habitattype H7150 staat. De rechtbank heeft dit zelf ook vastgesteld en ziet in wat [eiseres 1] aanvoert geen reden om eraan te twijfelen dat het daadwerkelijk om deze habitattypen gaat. Zij verwijst hiervoor ook naar wat de rechtbank Zeeland West-Brabant over dit gebied heeft geoordeeld. [17] Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris uiteengezet dat het verschil tussen de habitattypenkaart en beheerkaart wordt veroorzaakt door het doel waarvoor de kaarten worden gemaakt. Voor de beheerkaart geldt een ander schaalniveau, waardoor verschillende kleinere plekken opgaan in een groter oppervlak. Daarnaast is in de beheerkaarten een afwijkingspercentage toegestaan. Het wijzigingsbesluit is gebaseerd op de habitattypenkaarten en daar moet dus van uitgegaan worden. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Aan de hand van deze kaarten had [eiseres 1] voldoende informatie om met bijvoorbeeld ecologisch onderzoek te onderbouwen dat de opgenomen habitattypen niet in het gebied aanwezig waren op de peildatum. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister voldoende heeft onderbouwd waarom deze habitattypen zijn toegevoegd.
Natura 2000-gebied Westerschelde en Saefthinge
Beroepsgrond in UTR 23/139
H2130 Grijze duinen
77. [eiseres 1] merkt op dat kaart met de exacte locatie van habitattype H2130 ontbreekt. Zij
wenst verder de ecologische onderbouwing waaruit volgt dat het ook daadwerkelijk om dit habitattype gaat. Daarnaast staat dit habitattype niet op de beheerkaart van de Provincie Zeeland.
78. In het wijzigingsbesluit wordt op pagina 30 opgemerkt dat uit veldonderzoek naar
aanleiding van een vegetatieopname blijkt dat dit type ten onrechte op de habitattypenkaart ontbreekt. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift opgenomen dat er inmiddels wel een verbeterde habitattypenkaart is, voor een ieder raadpleegbaar op de AERIUS-website. Zoals hiervoor onder overweging 57 is overwogen, is in het wijzigingsbesluit een lijst opgenomen van uitzonderingen op het uitgangspunt dat de habitattypenkaart de onderbouwing is voor het toevoegen of verwijderen van habitattypen. In deze lijst staat de aanwezigheid van H2130 in Westerschelde & Saeftinghe. Dit betekent dat de toevoeging van dit habitattype niet is gebaseerd op de habitattypenkaart. Dat H2130 niet op de habitattypenkaart staat, is geen reden om reeds daarom te oordelen dat de toevoeging van dit habitattype onvoldoende gemotiveerd is. Uit het wijzigingsbesluit blijkt dat het habitattype grijze duinen, kalkrijk (subtype A) op een beperkte oppervlakte maar met goede kwaliteit voorkomt op de Kaloot. In de nota van toelichting van het wijzigingsbesluit staat dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (>95% van de landelijke oppervlakte). Het zwaartepunt van grijze duinen, kalkrijk (subtype A) ligt in de duinen tussen Bergen en Den Haag. De landelijke staat van instandhouding voor subtype A is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. Voor het ontbreken van het habitattype op de beheerkaart van de provincie, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 76. De rechtbank ziet geen reden om twijfelen aan onderbouwing van de aanwezigheid van dit habitattype op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate, zoals aangegeven in het wijzigingsbesluit.
Natura 2000-gebied Mantingerzand
Beroepsgrond in UTR 23/139
H3130 Zwakgebufferde vennen en H91D0 Hoogveenbossen
79. [eiseres 1] wenst de ecologische onderbouwing waaruit volgt dat het ook daadwerkelijk
om deze habitattypen gaat. De twee toegevoegde habitattypen staan niet op de beheerkaart van de Provincie Drenthe.
80. Uit de habitattypenkaarten van dit gebied blijkt dat het habitattype H3130 op de
peildatum binnen het gebied aanwezig was met een totale oppervlakte van 8,53 en het habitattype H91D0 met een totale oppervlakte van 3,418 ha. In de toelichting bij het wijzigingsbesluit wordt opgemerkt dat de grootschalige natuurontwikkeling heeft gezorgd voor een duidelijke toename, maar dat het de verwachting is dat een deel van de ontstane plantengemeenschappen van zwakgebufferde vennen ook weer zal verdwijnen als gevolg van successie. Behoud van het langjarige gemiddelde is daarom voorzichtigheidshalve als doel gesteld. Het habitattype hoogveenbossen komt voor met een deels goede en deels matige kwaliteit op een aantal locaties in het gebied. Het betreft zowel jonge als wat oudere bossen. De mogelijkheden voor uitbreiding of kwaliteitsverbetering zijn beperkt. [eiseres 1] had voldoende informatie om met bijvoorbeeld ecologisch onderzoek te onderbouwen dat de opgenomen habitattypen niet in het gebied aanwezig waren op de peildatum. Dat heeft zij niet gedaan. Voor het ontbreken van de habitattypen op de beheerkaart van de provincie, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 76. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister voldoende heeft onderbouwd waarom deze habitattypen zijn toegevoegd.
Natura 2000-gebied Bakkeveense Duinen
Beroepsgrond in UTR 23/139
H3130 Zwak gebufferde vennen, H4030 Droge heiden, H6230 Heischrale graslanden,
H7110 Actieve hoogvenen en H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen
81. [eiseres 1] wijst erop dat de kaart met de exacte locatie van habitattype H6230 ontbreekt.
Zij wenst verder de ecologische onderbouwing waaruit volgt dat het ook daadwerkelijk om deze habitattypen gaat. Daarnaast staan drie toegevoegde habitattypen niet op de beheerkaart van de Provincie Friesland.
82. In het wijzigingsbesluit wordt op pagina 28 opgemerkt dat uit de vegetatiekartering
Mandefjild (2015) blijkt dat dit type ten onrechte op de habitattypenkaart ontbreekt. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift toegelicht dat in 2017 op voorstel van de provincie is besloten om dit habitattype mee te nemen in het wijzigingsbesluit. Tot aan het maken van de habitattypenkaart is dit aparte type niet herkend, omdat het verwant is aan andere vegetatietypen (droge heide enerzijds en droog schraalgrasland anderzijds). De informatie afkomstig uit vegetatieonderzoek is door de provinciale ecoloog voorgelegd aan het ministerie van Economische Zaken en aan een vegetatiekundige van de WUR. Voor de kartering waren ter onderbouwing steekproeven genomen met exacte soortensamenstelling en bedekking (zogenoemde vegetatieopnamen). De conclusie was dat overtuigend was aangetoond dat de kwalificerende vegetatie van H6230 aanwezig was en dit resultaat is vervolgens op de vegetatiekaart zichtbaar gemaakt.
83. Omdat dit type ontbrak op de habitattypenkaart, heeft de staatssecretaris naar het
oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat habitattype H6230 aan het gebied moest worden toegevoegd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de toevoeging van dit habitattype onvoldoende is gemotiveerd. Het wijzigingsbesluit zal daarom op dit punt worden vernietigd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris met de onderbouwing in het verweerschrift de aanwezigheid van de habitattypen op de peildatum alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Voor het ontbreken van het habitattype op de beheerkaart van de provincie, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 76. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietiging van het wijzigingsbesluit voor zover daarbij habitattype H6230 aan het gebied is toegevoegd, in stand te laten.
Alle Natura 2000-gebieden: het beverbeleid
Beroepsgrond in UTR 23/139 en UTR 23/231
84. Eisers vinden het beverbeleid strijdig met het rijksbeleid om water en bodem sturend te
maken. [18] Terwijl de minister van Infrastructuur en Waterstaat het belang van de hoogwaterbescherming voorop stelt, wil de minister van stikstof juist gevaar bevorderen met dit wijzigingsbesluit. De beoogde beverdoelen zijn strijdig met artikel 5 van het van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (het EVRM) dat het recht op veiligheid voor aangeslotenen beschermt.
85. De minister heeft op basis van het rapport van de Vlinderstichting aannemelijk gemaakt
dat de bever in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig was in de betreffende Natura 2000-gebieden op het moment van aanwijzing. Gelet op rechtsoverweging 26 was de minister dan ook verplicht om de bever toe te voegen aan de aanwijzingsbesluiten. Voor zover eisers wijzen op de bescherming tegen hoogwater geldt dat er, indien nodig, maatregelen tegen de door de bever aan te richten schade genomen zouden moeten worden maar niet dat de bever niet als soort mag worden toegevoegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
Formele afdoening
86. Het beroep van [eiseres 2] is niet-ontvankelijk.
87. Het beroep van eiser [eiseres 5] (UTR 23/187) is gegrond. De
rechtbank vernietigt het wijzigingsbesluit voor zover daarbij habitattype H91E0 Vochtige alluviale bossen aan het Natura 2000-gebied Zouweboezem is toegevoegd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van vernietigde deel van het wijzigingsbesluit in stand, omdat de staatssecretaris in beroep alsnog toereikend heeft gemotiveerd dat dit habitattype op de peildatum in meer dan verwaarloosbar mate in het gebied aanwezig was. Dit betekent dat dit habitattype toegevoegd blijft aan de aanwijzing van het gebied Zouweboezem.
88. Het beroep van [eiseres 1] (UTR 23/139) is gegrond. De rechtbank vernietigt het
wijzigingsbesluit voor zover daarbij habitattype H6230 Heischrale graslanden aan het Natura 2000-gebied Bakkeveense Duinen is toegevoegd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van vernietigde deel van het wijzigingsbesluit in stand, omdat de staatssecretaris in beroep alsnog toereikend heeft gemotiveerd dat dit habitattype op de peildatum in meer dan verwaarloosbar mate in het gebied aanwezig was. Dit betekent dat dit habitattype toegevoegd blijft aan de aanwijzing van het gebied Bakkeveense Duinen.
89. De rechtbank verklaart alle andere beroepen ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
90. De staatssecretaris moet, reeds omdat de rechtbank bij de beoordeling van de
beroepsgrond over de terinzagelegging van de habitattypenkaarten toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, aan alle eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Bij eisers [eiser 1] en [eiseres 6] (UTR 23/214) en [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] (UTR 23/231) gaat het om een bedrag van € 184,-. Bij de overige eisers om een bedrag van € 365,-.
91. Eisers krijgen ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Deze
vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
92. Aan Melkveehouderij [eiser 5] wordt € 907,- toegekend, omdat de bijstand door een
gemachtigde één punt voor het indienen van het beroepschrift oplevert, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.
93. Aan de [eiseres 1] wordt € 907,- toegekend, omdat de bijstand door een gemachtigde één punt
voor het bijwonen van de zitting oplevert, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. Het beroepschrift is niet door een professioneel gemachtigde ingediend.
94. Aan [eiseres 7] B.V. en [eiser 6] wordt € 1.814,-. De bijstand door
een gemachtigde levert twee punten op: één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.
95. Aan [eiseres 5] V.O.F. wordt € 907,- toegekend, omdat de bijstand
door een gemachtigde één punt voor het indienen van het beroepschrift oplevert, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. Omdat de gemachtigde van [eiseres 5] V.O.F. op de zitting is waargenomen door dezelfde gemachtigde als de gemachtigde van [eiseres 7] B.V. en [eiser 6] , die daarvoor al een proceskostenvergoeding toegekend heeft gekregen, levert dit geen extra proceshandeling op.
96. Voor de overige eisers is niet gebleken dat zij proceskosten hebben gemaakt die voor
vergoeding in aanmerking komen.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiseres 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van [eiseres 5] V.O.F. en [eiseres 1] gegrond;
- vernietigt het wijzigingsbesluit van 22 november 2022 voor zover daarbij habitattype H91E0 Vochtige alluviale bossen aan het Natura 2000-gebied Zouweboezem is toegevoegd en habitattype H6230 Heischrale graslanden aan het Natura 2000-gebied Bakkeveense Duinen is toegevoegd;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het wijzigingsbesluit in stand blijven;
- verklaart de beroepen van de overige eisers ongegrond;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan [eiser 1] en [eiseres 6] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] het griffierecht van € 184,- moet vergoeden;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan de overige eisers het griffierecht van € 365,- moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan Melkveehouderij [eiser 5] , [eiseres 1] en [eiseres 5] V.O.F.;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.814,- aan [eiseres 7] B.V. en [eiser 6] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. J.A. Spee, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets en mr. S.C.J. van der Hoorn, griffiers. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
griffier
voorzitter
(mr. S.C.J. van der Hoorn)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 92/43/EEG.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1838.
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Stcrt 2018, nr. 12368.
6.Uitspraken van de Afdeling van 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:856, 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3381 en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047.
7.Wijzigingsbesluit van 28 mei 2015 voor de Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling, Duinen Schiermonnikoog, Lieftinghsbroek, Fochteloërveen, Drentsche Aa-gebied, Drouwenerzand, Bergvennen & Brecklenkampse Veld, Aamsveen, Wooldse Veen, Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van het Europese Hof van 12 september 2024, ECLI:EU:C:2024:733.
9.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2895 en van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1239.
10.Uitspraak van 24 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1117, overweging 6.2.
11.Verwijzing naar uitspraken van de Afdeling van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259 en 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454.
12.Bijvoorbeeld de uitspraak van het Europese Hof van 7 november 2000, ECLI:EU:C:2000:600.
13.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1119.
14.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:164.
15.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5009.
16.Uitspraak van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3363, overweging 11.2.
17.Uitspraak van 19 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1852, rechtsoverweging12.
18.Kamerbrief van 25 november 2022, Water en Bodem sturend, kenmerk IENW/BSK-2022/283041.