Beoordeling door de rechtbank
Afwijzing van de aanvraag om algemene bijstand (UTR 24/7838)
3. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van 27 mei 2024 tot en met 30 juni 2024 in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.
4. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5. De te beoordelen periode loopt vanaf 27 mei 2024 (datum aanvraag) tot en met 30 juni 2024 (omdat eiseres vanaf 1 juli 2024 Aow ontvangt). Eiseres heeft met terugwerkende kracht bijstand gevraagd zodat ook de periode van 6 februari 2024 tot en met 26 mei 2024 beoordeeld wordt.
6. De rechtbank overweegt dat het college er in het bestreden besluit terecht op heeft gewezen dat uit de bij- en afschrijvingen over de periode van 22 februari 2024 tot en met 22 mei 2024 blijkt dat van de beheerrekening wel de overige vaste lasten worden voldaan, maar dat van die rekening geen huurbetalingen plaatsvinden. Verder is onduidelijk waar eiseres haar voedsel van heeft betaald aangezien er geen afschrijvingen, pinbetalingen of opnames te zien zijn op de leefgeldrekening. Er zijn in de periode van 22 februari 2024 tot en met 22 mei 2024 alleen twee bijschrijvingen te zien van € 260,- op 21 maart 2024 en 23 april 2024 en er wordt op 7 mei 2024 een bedrag van € 800,- afgeschreven van deze rekening naar de beheerrekening. Verder zijn er op de leefgeldrekening geen mutaties te zien in deze periode.
7. Eiseres voert aan dat het ontbreken van mutaties op haar bankrekeningen komt omdat zij sinds haar terugkeer in Nederland op 7 mei 2024 heeft geleefd van de boodschappen die haar zoon voor haar heeft gedaan en van het geld (€ 500,-) dat hij haar heeft geleend. Verder heeft hij haar vaste lasten betaald, zoals de huur, ziektekosten, Ziggo en de energierekening. Al deze betalingen zijn leningen die eiseres moet terugbetalen. Het is ongebruikelijk om van dergelijke betalingen een formele overeenkomst op te stellen. Haar zoon heeft haar geholpen zodat eiseres na haar terugkeer in Nederland in haar woning kon blijven wonen en om problemen zoals schulden en extra kosten te voorkomen. Eiseres staat onder bewind en is de Nederlandse taal niet machtig zodat haar verklaring tijdens het huisbezoek dat zij geen schulden heeft niet als rechtsgeldig kan worden beschouwd.
8. De rechtbank overweegt dat iemand in beginsel geen recht op bijstand heeft als hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit is vaste rechtspraak. Dit kan anders zijn als iemand in een periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in het levensonderhoud, is aangewezen op het aangaan van leningen. Daarvoor dient de betrokkene in ieder geval aannemelijk te maken dat hij geen ander toereikend inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Ook moet hij aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus moet worden terugbetaald en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal daartoe in beginsel volstaan.
9. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geld heeft geleend van haar zoon om in haar levensonderhoud te voorzien in de periode dat zij (nog) geen inkomen had. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag zij een lening heeft ontvangen. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus moet worden terugbetaald en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Eiseres voert aan dat het ongebruikelijk is om van dergelijke betalingen door familieleden een formele overeenkomst op te stellen. Uit de hiervoor weergegeven vaste rechtspraak volgt evenwel dat een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, in beginsel volstaat. Een formele overeenkomst is dus niet vereist. De rechtbank oordeelt dat eiseres met de verklaring van haar zoon van 10 juni 2025 evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de daarin genoemde betalingen leningen zijn. Deze verklaring is immers achteraf opgesteld zodat niet aannemelijk is dat al bij de betaling van het contante bedrag van € 500,- en de betaling van de genoemde vaste lasten, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft die eiseres moet terugbetalen. Ook met de overgelegde e-mailwisseling van 22 mei 2024 tussen de bewindvoerder en haar zoon heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de door haar zoon betaalde bedragen leningen zijn die zij moet terugbetalen.
10. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij leningen is aangegaan om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Of de verklaring van eiseres tijdens het huisbezoek op 27 juni 2024 dat zij geen schulden heeft nu wel of niet klopt, doet aan deze de conclusie niet af. De rechtbank zal de beroepsgrond die hier op ziet dan ook niet beoordelen.
11. Eiseres voert tot slot aan dat het college bij het nemen van het besluit de menselijke maat niet heeft toegepast en zij betwist dat de gevolgen van het besluit niet onevenredig zouden zijn. Deze beroepsgrond slaagt ook hier niet.
12. Als een betrokkene niet aan de toekenningsvoorwaarden voldoet, is het college verplicht de aanvraag af te wijzen. Het gaat om een gebonden bevoegdheid die is gebaseerd op de Pw.Toepassing van deze bepalingen kan alleen achterwege blijven als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dan kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Gesteld noch gebleken is dat toepassing van deze wettelijke bepalingen in het geval van eiseres zozeer in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van 27 mei 2024 tot en met 30 juni 2024 in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Het college heeft de aanvraag van 27 mei 2024 dan ook terecht afgewezen. Omdat het college terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht op bijstand heeft, hoeft niet te worden beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht – tot 6 februari 2024 – rechtvaardigen.
Afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering (UTR 24
/7975)
14. Eiseres heeft op 27 mei 2024 opnieuw bijzondere bijstand gevraagd voor de maandelijkse kosten van bewindvoering.
15. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat op 30 april 2024 een eerdere aanvraag is afgewezen en eiseres geen nieuwe redenen heeft gegeven om toch bijzondere bijstand te verlenen. De situatie rondom het inkomen van eiseres is in de periode van 27 mei 2024 tot en met 26 juni 2024 niet anders dan in de periode die ten grondslag lag aan het besluit van 30 april 2024. Ter zitting heeft het college hier nog aan toegevoegd dat van een wijziging in de omstandigheden geen sprake is omdat de kosten voor levensonderhoud nog steeds voor eiseres worden betaald en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
16. Eiseres voert aan dat er wel sprake is van gewijzigde omstandigheden. Haar zoon heeft diverse betalingen verricht voor de vaste lasten en haar € 500,- geleend. Ook de bewindvoerder heeft betalingen voor haar verricht. Ter zitting heeft eiseres in dit verband nog gesteld dat als het college het niet aannemelijk vindt dat zij geld van haar zoon heeft geleend deze bedragen als inkomen moeten worden gezien. Ook stelt eiseres dat het feit dat zij sinds 7 mei 2024 weer in Nederland is, een wijziging in haar omstandigheden is.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
18. De te beoordelen periode loopt van 27 mei 2024 (datum aanvraag) tot en met 26 juni 2024 (datum van het besluit).
19. In dit geval is geen sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar van een situatie waarin een eerdere aanvraag om bijzondere bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijzondere bijstand met ingang van een later gelegen datum. Het college heeft in het bestreden besluit weliswaar artikel 4:6 van de Awb genoemd, maar zijn beoordeling niet beperkt tot de vraag of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in dat artikel. Het college heeft gelet op de bewoordingen van het bestreden besluit (ook) beoordeeld of eiseres heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat zij over de te beoordelen periode wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand.
20. De rechtbank oordeelt dat wat eiseres heeft aangevoerd geen relevante wijziging van de omstandigheden is in die zin dat zij nu wel in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie rondom het inkomen van eiseres in de periode van 27 mei 2024 tot en met 26 juni 2024 (de in deze zaak te beoordelen periode) niet gewijzigd is ten opzichte van de periode die ten grondslag lag aan het besluit van 30 april 2024. In die periode – eiseres verbleef toen nog in Irak – werden de kosten/vaste lasten (voor zover nodig) door haar zoon betaald en sinds eiseres in Nederland is worden de kosten van levensonderhoud – nog steeds – door haar zoon betaald. Zoals hiervoor onder 9 en 10 is overwogen is niet aannemelijk geworden dat deze betalingen voor levensonderhoud leningen zijn die eiseres moet terugbetalen. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert (zie overweging 13). Anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld betekent dit niet dat de betalingen door de zoon in het kader van de Pw als inkomen moeten worden aangemerkt.
21. Het college is binnen het toetsingskader zoals weergegeven onder 19 terecht tot de conclusie gekomen dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.