Overwegingen
2. Het door gemachtigde van eiser opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd.
3. Het gerechtshof Den Haag heeft in het arrest van 9 januari 2025 overwogen dat uit de algemene stukken van deze gemachtigde, waaronder de ‘pinpointbrief’, niet af te leiden valt of het standpunt wordt ingenomen dat de WOZ-waarde te hoog of juist te laag is vastgesteld, maar enkel dat de waarde niet juist is vastgesteld. Het standpunt over de vastgestelde waarde en de bijbehorende beroepsgronden worden pas concreet gemaakt op de zitting. Het hof stelt dat hierdoor niet eerder dan op de zitting duidelijk wordt wat de omvang van het geding is en waartegen de wederpartij zich moet verweren. Het hof acht deze wijze van procederen in strijd met de goede procesorde en laat het ter zitting voor het eerst ingenomen standpunt en de daarop betrekking hebbende gronden buiten beschouwing.Het gerechtshof Amsterdam heeft het in het arrest van 11 februari 2025 eveneens in strijd met de goede procesorde geacht als een gemachtigde, die veelvuldig procedeert en met de gang van zaken tijdens een belastingprocedure bekend is, pas op de zitting aangeeft welke concrete gronden uit zijn stukken relevant zijn voor de zaak en/of dan pas gegevens van feitelijke aard aandraagt, die bovendien ook (veel) eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht en waarvan de juistheid niet onmiddellijk kan worden vastgesteld.Uit het hiervoor genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag volgt ook dat het betoog van de gemachtigde dat zijn standpunt is af te leiden uit zijn ‘pinpointbrief’ faalt. Het hof overweegt daarover dat de ‘pinpointbrief’ slechts algemene en niet concreet op de zaak toegesneden gronden en vragen bevat, waarvoor geldt dat de wederpartij en de rechter moeten zoeken welke van die vragen en gronden van toepassing zijn in de onderhavige zaken, wat de strekking daarvan is en waartoe dat moet leiden.
4. Zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen, ontneemt de gemachtigde van eiser met dit procedeergedrag de gemachtigde van de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich op een adequate manier voor te bereiden op (een reactie op) de standpunten die op de zitting worden gepresenteerd.De rechtbank heeft dit procedeergedrag wegens strijd met een goede procesorde reeds eerder niet toegestaan en ziet in de hiervoor benoemde rechtspraak van de gerechtshoven bevestiging van de juistheid van dit oordeel. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting in deze zaken heeft aangevoerd buiten beschouwing. De rechtbank beoordeelt alleen de stelling van de gemachtigde van eiser ‘dat de waardes van de woningen niet juist zijn vastgesteld’ aan de hand van de onderbouwing die de heffingsambtenaar heeft gegeven. Argumenten van de gemachtigde op de zitting waarom hij het met die onderbouwing niet eens is, worden buiten beschouwing gelaten.
5. Het object aan de [adres 1] in [plaats] is een bedrijfsruimte, bestaande uit een bedrijfsloods en een over-/opslagterrein. De bedrijfsloods heeft een gebruiksoppervlakte van 63 m², het over-/opslagterrein een gebruiksoppervlakte van 400 m² en de totale perceeloppervlakte bedraagt 600 m². In geschil is de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit een lagere waarde van € 24.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 48.000,-.
6. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2022) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde is de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar heeft de waarde bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. De huurwaardekapitalisatiemethode kent als variabelen de brutohuurwaarde en de kapitalisatiefactor.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank volgt partijen hierin.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat legt zij hierna uit.
9. De heffingsambtenaar is voor het object uitgegaan van een brutohuurwaarde van
€ 5.980,- per jaar (huurwaarde per m²: € 95,-). De heffingsambtenaar heeft, om de huurwaarde van dit object te onderbouwen, een vergelijking gemaakt met het eigen huurcijfer van
1 januari 2018. Dat bedroeg € 5.400,- per jaar. Het eigen huurcijfer vormt volgens de rechtbank de beste indicatie voor de huurwaarde.
10. Voor de kapitalisatiefactor is de heffingsambtenaar uitgegaan van 8,0. Ter onderbouwing van de kapitalisatiefactor heeft de heffingsambtenaar het object van eiser vergeleken met drie, naar het oordeel van de rechtbank, vergelijkbare objecten waarvan gerealiseerde verkoopcijfers beschikbaar zijn en waarvan de kapitalisatiefactor is berekend aan de hand van die verkoopcijfers en een getaxeerde huurwaarde. De heffingsambtenaar heeft zijn keuze voor deze drie objecten op de zitting nader toegelicht.
11. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld. De gerealiseerde huurwaarde per m² en de kapitalisatiefactor van het object van eiser vallen binnen de bandbreedte van de referentieobjecten. Ook zou een lagere brutohuurwaarde zich niet goed verhouden met het eigen huurcijfer van het object. De uitleg van de heffingsambtenaar over het derde referentieobject aan de [adres 2], inhoudende dat voor een braak liggend stuk grond al een aanzienlijk bedrag van € 148,- per m² wordt betaald, bevestigt volgens de rechtbank dat de (grond)waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
12. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting voor het eerst het standpunt ingenomen dat het adres niet juist is en dat de aanslag ten onrechte niet aan de vennootschap onder firma is opgelegd. Deze beroepsgrond is in strijd met de goede procesorde. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond daarom niet kan slagen en verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
13. De gemachtigde van eiser heeft namens hem verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
14. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 15 maart 2023. De rechtbank constateert dat sinds de indiening van het bezwaarschrift de redelijke termijn van twee jaar met (afgerond) vier maanden is overschreden.
15. Voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. In het arrest van 14 juni 2024heeft De Hoge Raad beslist dat in gevallen waarbij het financiële belang bij een procedure minder bedraagt dan € 1.000,- en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.Eiser heeft enkel de stelling ingenomen dat sprake is van een financieel belang hoger dan € 1.000,-. Belanghebbende heeft hiervoor geen feiten aangevoerd op grond waarvan de omvang van het financiële belang kan worden vastgesteld. Het overgangsrecht is niet van toepassing, aangezien de redelijke termijn nog niet was overschreden op 14 juni 2024.De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.