Overwegingen
5. Eiser voert aan dat het Uwv ten onrechte is overgegaan tot terugvordering, omdat het bedrag van € 800,45 niet onverschuldigd aan hem is uitbetaald. Volgens eiser heeft het Uwv zijn inkomsten in april 2024 verkeerd berekend. De werkgever heeft eiser namelijk niet maandelijks maar per vier weken uitbetaald. Eiser ontving hierdoor zijn eerste loonbetaling in april 2024, over de werkperiode van 2 april 2024 tot en met 21 april 2024. Eiser heeft in april feitelijk dus slechts drie weken uitbetaald gekregen, wat neerkwam op een SV-loon van € 1878,55. Dit is slechts 62,16% (en dus niet meer dan 87,5%) van het WW-maandloon van € 3.021,95, zodat hij in april nog wél recht had op een deel van zijn WW-maandloon. De uren die eiser in de laatste week van april (van 22 april 2024 tot en met 30 april 2024) heeft gewerkt, zijn pas in mei aan hem uitbetaald. Het Uwv heeft het loon voor die uren, daarom ten onrechte meegeteld bij eisers inkomen in april. Eiser heeft zijn betoog onderbouwd met loonstroken, waarop de aan hem uitbetaalde bedragen per vier weken zijn te zien.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet is opgekomen tegen de besluiten van 12 en 15 juli 2024 waarin het Uwv zijn WW-uitkering per 1 april 2024 heeft herzien en beëindigd. Deze besluiten hebben inmiddels formele rechtskracht. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat de formele rechtskracht van een besluit uitsluitend ziet op de rechtsgevolgen ervan, en niet op de oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag liggen. Die oordelen kunnen in een andere procedure daarom nog ten volle aan de orde worden gesteld.
7. Dit betekent dat dat de herziening en beëindiging van eisers WW-uitkering per 1 april 2024 (het rechtsgevolg) in rechte vaststaat. Daar kan dus in deze zaak niet meer aan worden getornd; de rechtbank moet uitgaan van de juistheid daarvan. De
redenvan beëindiging (de oordelen van juridische en feitelijke aard) kan echter nog wel ten volle aan de orde komen. Aan de hand van wat eiser daarover naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank dus wél beoordelen in hoeverre het bedrag van € 800,77 aan WW-uitkering onverschuldigd aan eiser is betaald.
Beoordeling van het beroep
8. In de WW is bepaald dat het Uwv overgaat op terugvordering van de uitkering die als gevolg van een herzieningsbesluit of anderszins, onverschuldigd is betaald. Het Uwv kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering af zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. In het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald dat het inkomen voor toepassing van de WW wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand. Daarbij wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever opgave heeft gedaan van dat loon.Het Uwv bepaalt het inkomen op een andere wijze, als dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.Daarbij heeft het Uwv Beleidsregels vastgesteld (hierna: de Beleidsregels).
10. Het Uwv mag in beginsel uitgaan van de gegevens uit Suwinet (het door de werkgever bij de Belastingdienst opgegeven loon), tenzij de betrokkene aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB.
11. De rechtbank stelt voorop dat in Suwinet een SV-loon van eiser van € 2.683,64 is opgenomen voor de periode van 1 april 2024 tot en met 30 april 2024. Hoewel de werkgever eiser dus per vier weken uitbetaalde, deed zij de loonaangifte wél per kalendermaand. Zoals gezegd schrijft het AIB voor dat het inkomen voor toepassing van de WW moet worden herleid tot een bedrag per kalendermaand. Het Uwv heeft het AIB in zoverre dus correct toegepast: per kalendermaand en ook per aangiftetijdvak waarover de werkgever opgave heeft gedaan van het loon.
12. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dat in dit geval echter tot een kennelijk onredelijk resultaat. Eiser had in april 2024 namelijk feitelijk geen beschikking over het SV-loon van € 2.683,64, omdat hij door de uitbetaling per vier weken (in het loontijdvak week 13 - 14) pas met ingang van week 14 betaald kreeg en € 1878,55 ontving. Eiser heeft dat aangetoond met een verklaring van de werkgever. Het verschil van € 805,09 is naar het oordeel van de rechtbank dusdanig groot, dat het Uwv daarin aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 4:1, elfde lid van het AIB en artikel 3 van zijn eigen Beleidsregels, door het inkomen van eiser voor april op een andere wijze vast te stellen. Zoals gezegd staan de herziening en beëindiging van eisers WW-uitkering per 1 april 2024 in rechte vast. In de onredelijke gevolgen voor eiser had het Uwv naar het oordeel van de rechtbank echter wel aanleiding kunnen en moeten, zien om niet tot terugvordering over te gaan. Dit heeft het Uwv ten onrechte niet gedaan.
13. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond, en vernietigt zij het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het primaire besluit herroept, veroordeelt zij het Uwv in de proceskosten die eiser in bezwaar en beroep heeft gemaakt. Van proceskosten in bezwaar is niet gebleken. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van de gemachtigde van eiser in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,-- en een wegingsfactor 1).
15. De rechtbank bepaalt tot slot dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt.