13.2Omdat beide partijen de door hen verdedigde waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs vast op een bedrag van € 240.000,-.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
14. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht.
15. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren.De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten.In het kort houdt dat in dat bij het gebruik van een gestandaardiseerde werkwijze in WOZ-zaken over de waardering van woningen, dat wil zeggen met een algemeen geformuleerd beroepschrift voor vrijwel iedere procedure, de gewichtscategorie ‘zeer licht’ (wegingsfactor 0,25) wordt gebruikt. De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2024, maar ziet daarin geen aanleiding om deze uitgangspunten te verlaten. Met dat arrest is de uitspraak van deze rechtbank waarin die uitgangspunten zijn geformuleerd weliswaar vernietigd, maar dat is gebeurd op andere gronden dan op grond van een inhoudelijke toetsing van de lijn van de rechtbank. De rechtbank berekent de vergoeding daarom als volgt.
16. In deze zaak gaat het over de WOZ-waarde van een woning. De gemachtigde van eiser heeft gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde werkwijze. Dat betekent dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 hanteert.
17. De rechtbank stelt de in bezwaar gemaakte proceskosten van eiser die de heffingsambtenaar moet betalen vast op € 323,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor van 0,25). De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar daarnaast in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten in beroep van eiser die de heffingsambtenaar moet betalen vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,25).
18. Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank de te vergoeden proceskosten vast op een totaalbedrag van € 777,- (de proceskosten in bezwaar en de proceskosten in beroep).
19. De heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van € 50,- aan eiser betalen (artikel 8:41 Awb).
20. Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ moet de heffingsambtenaar de in deze uitspraak toegekende proceskosten en het griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Voor dit artikel geldt geen overgangsrecht.