ECLI:NL:RBMNE:2025:265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11084474 UC EXPL 24-2969
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en afbouw van persoonlijke toeslag bij overgang van onderneming in het beroepsgoederenvervoer

In deze zaak gaat het om de vraag of het standaardkarakter van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen zich verzet tegen de toekenning van een persoonlijke toeslag op het loon van de werknemer na een overgang van onderneming. De kantonrechter heeft op 5 februari 2025 geoordeeld dat de toekenning van de persoonlijke toeslag en de afbouw ervan rechtsgeldig zijn. De eiser, die sinds 1998 in dienst was bij een bedrijf, is per 1 januari 2014 overgenomen door een andere werkgever, [gedaagde] B.V., waarbij de cao voor het Beroepsgoederenvervoer van toepassing werd verklaard. De persoonlijke toeslag die aan de eiser was toegekend, werd afgebouwd met de verhogingen van het cao-loon. De eiser vorderde nabetaling van zijn volledige persoonlijke toeslag, maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat de afbouwregeling niet in strijd was met de cao of de wet. De kantonrechter concludeerde dat de persoonlijke toeslag rechtsgeldig was en dat de afbouw ervan niet leidde tot een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden van de eiser. De eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11084474 \ UC EXPL 24-2969 MS/1270
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.P. Jhanjhan (ARAG),
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.I. van Vugt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de aanvullende productie van [gedaagde] ;
- de aanvullende producties van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of het standaardkarakter van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen zich verzet tegen de toekenning van een persoonlijke toeslag op het loon van [eiser] na een overgang van onderneming en of de afbouw van de persoonlijke toeslag met verhogingen van het cao-loon in strijd is met artikel 7:663 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Europese richtlijn 2001/23 [1] . De kantonrechter oordeelt dat de toekenning van de persoonlijke toeslag en de afbouw ervan rechtsgeldig zijn en wijst de vordering van [eiser] tot - onder meer - nabetaling van de volledige persoonlijke toeslag af.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[eiser] is met ingang van 9 maart 1998 als [functie] in dienst getreden bij [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Op de arbeidsovereenkomst was geen cao van toepassing.
3.2.
Per 1 januari 2014 is [eiser] als gevolg van een overgang van onderneming bij [gedaagde] in dienst getreden. De activiteiten van [gedaagde] vallen onder de werkingssfeer van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna ook: de cao voor het Beroepsgoederenvervoer). Dit is een standaard cao. [gedaagde] en [eiser] waren aan deze cao gebonden - en zijn dit nog steeds - uit hoofde van hun lidmaatschap van een werkgevers-/werknemersvereniging die de cao heeft gesloten. De cao is bovendien door de jaren heen in veel tijdvakken algemeen verbindend verklaard.
3.3.
[gedaagde] heeft per 1 januari 2014 een nieuwe arbeidsovereenkomst met [eiser] gesloten. In deze arbeidsovereenkomst is de cao Goederenvervoer Nederland (de kantonrechter gaat ervan uit dat is bedoeld: de cao voor het Beroepsgoederenvervoer) op de overeenkomst van toepassing verklaard. [gedaagde] heeft [eiser] ingeschaald in de loonschaal die in de cao voor zijn functie is voorgeschreven. Het loon dat bij deze loonschaal hoorde was lager dan het salaris dat [eiser] bij [bedrijf 1] ontving. [gedaagde] heeft daarom in de arbeidsovereenkomst opgenomen dat [eiser] een persoonlijke toeslag van € 699,47 bruto per vier weken ontvangt die wordt afgebouwd met elke initiële en tredeverhoging.
3.4.
Met ingang van 1 januari 2019 heeft er opnieuw een overgang van onderneming plaatsgevonden en is [eiser] in dienst getreden bij [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Dit is een transportonderneming die ook tot de [gedaagde] groep behoort. [bedrijf 2] heeft met ingang van deze datum een nieuwe arbeidsovereenkomst met [eiser] gesloten, waarbij de cao voor het Beroepsgoederenvervoer weer van toepassing is verklaard en aan [eiser] een persoonlijke toeslag is toegekend, die op dat moment nog € 372,09 bruto per maand bedroeg. Daarbij is ook weer een afbouwregeling overeengekomen.
3.5.
Met ingang van 1 januari 2022 is [eiser] als gevolg van een overgang van onderneming weer in dienst getreden bij [gedaagde] .
3.6.
De persoonlijke toeslag van [eiser] is in de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2023 afgebouwd met de verhogingen van het cao-loon.
3.7.
Een collega van [eiser] , die in vergelijkbare omstandigheden verkeerde, heeft tegen [bedrijf 2] een procedure aanhangig gemaakt waarbij hij het standpunt heeft ingenomen dat de afbouw van de persoonlijke toeslag in strijd is met zijn rechten bij overgang van onderneming.
3.8.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft deze collega in het gelijk gesteld. [2] [bedrijf 2] heeft tegen de uitspaak van de kantonrechter hoger beroep ingesteld bij het hof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). Het hof heeft bij arrest van 7 februari 2023 [3] geoordeeld dat de persoonlijke toeslag niet in strijd is met het standaardkarakter van de cao, maar dat de afbouw van de persoonlijke toeslag in strijd is met artikel 7:663 BW en de richtlijn 2001/23. Het hof heeft voor recht verklaard dat de persoonlijke toeslag van deze collega vanaf 1 januari 2014 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vast bedrag is en heeft [bedrijf 2] veroordeeld tot betaling van de achterstallige persoonlijke toeslag.
3.9.
[eiser] heeft naar aanleiding van dit arrest bij [gedaagde] een vordering ingediend tot nabetaling van zijn volledige persoonlijke toeslag. [gedaagde] is hier echter niet toe overgegaan.

4.De beoordeling

De vordering en de onderbouwing daarvan
4.1.
[eiser] vordert in deze procedure:
1. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. primair het achterstallige loon ad € 40.662,17 bruto vanaf 1 januari 2014 tot 31 december 2023, te vermeerderen met het achterstallige loon van 18 augustus 2023 tot aan de dag van algehele voldoening,
b. subsidiair het achterstallige loon ad € 38.556,82 bruto vanaf 12 november 2016 tot 31 december 2023, te vermeerderen met het achterstallige loon tot aan de dag van algehele voldoening,
c. de loonsverhogingen van de cao over de persoonlijke toeslag zoals die vanaf 1 januari 2014 hebben plaatsgevonden,
vermeerderd met de wettelijke verhoging, rente en kosten,
2. te verklaren voor recht dat de persoonlijke toeslag die aan hem is toegekend:
a. primair: wordt verhoogd met de toekomstige loonsverhogingen van de cao tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan wel
b. subsidiair: vanaf 1 januari 2014 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal bedragen € 699,47 bruto per 4 weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag,
3. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen aan hem een deugdelijke bruto/netto salarisspecificatie te verstrekken.
4.2.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat de afbouw van zijn persoonlijke toeslag niet rechtsgeldig is geweest en dat [gedaagde] de ten onrechte ingehouden toeslag dient na te betalen. Hij verwijst hierbij naar het arrest van het hof.
Het verweer en de onderbouwing daarvan
4.3.
[gedaagde] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. [gedaagde] stelt dat de persoonlijke toeslag in strijd is met het standaardkarakter van de cao en daarom nietig is. Zij vordert deze toeslag echter niet terug. Volgens [gedaagde] is de afbouwregeling echter wel rechtsgeldig omdat de arbeidsvoorwaarden van [eiser] hierdoor niet zijn verslechterd. [gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat er over de persoonlijke toeslag geen cao-verhogingen verschuldigd zijn. Voor zover de kantonrechter aanleiding ziet de vordering ter zake de (cao-verhogingen over de) persoonlijke toeslag toe te wijzen, beroept [gedaagde] zich op verjaring van deze vorderingen voor de periode vóór 12 november 2016. Volgens [gedaagde] bedraagt de resterende vordering van [eiser] dan € 35.598,60 bruto.
De vorderingen worden afgewezen
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de toekenning van de persoonlijke toeslag en de afbouw ervan rechtsgeldig zijn. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen. Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.
De toekenning van de persoonlijks toeslag is rechtsgeldig
4.5.
De kantonrechter sluit aan bij het oordeel van het hof dat de toekenning van de persoonlijke toeslag rechtsgeldig is.
4.6.
Toen [eiser] bij [bedrijf 1] werkte, was op hem geen cao van toepassing. Dit was na de overgang van onderneming per 1 januari 2014 wel het geval. Vanaf die tijd waren zowel [eiser] als zijn opvolgende werkgevers op grond van artikel 9 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst gebonden aan de cao voor het Beroepsgoederenvervoer. Deze cao heeft een standaardkarakter. Dat betekent dat niet kan worden afgeweken van de bepalingen van de cao, ook niet in het voordeel van werknemers zoals [eiser] . Dit geldt echter alleen voor de onderwerpen die in de cao zijn geregeld.
4.7.
De persoonlijke toeslag is aan [eiser] toegekend in het kader van de overgang van de onderneming, waardoor hij onder de werkingssfeer van de cao is komen te vallen. Voor de rechten van werknemers bij de overgang van onderneming gelden specifieke wettelijke regels. Wanneer een werkgever zijn onderneming(sactiviteiten) overdraagt aan een andere werkgever en de identiteit daarvan bewaard blijft, wordt de verkrijger de nieuwe werkgever. Uitgangspunt daarbij is dat de rechten en plichten van de betrokken werknemers zoveel mogelijk worden behouden. De overgang van onderneming is geregeld in de artikelen 7:662 tot en met 7:666a BW. Deze artikelen zijn gebaseerd op de Europese richtlijn 2001/23.
4.8.
De cao bevat geen regeling voor de rechten van werknemers bij de overgang van onderneming. Dat betekent dat op dit punt werkgevers en werknemers afwijkende regelingen kunnen (en gelet op de wettelijke regeling en de richtlijn 2001/23, in sommige gevallen ook moeten) overeenkomen. De persoonlijke toeslag is daarom niet in strijd met de cao en is daarom rechtsgeldig.
De afbouwregeling is wel rechtsgeldig
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de afbouwregeling wel rechtsgeldig is. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 7 februari 2023 hierover het volgende geoordeeld.
“4.33. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat een juiste uitleg van artikel 3 van richtlijn 2001/23 meebrengt dat de loonvoorwaarden van de arbeidsovereenkomst, en in het bijzonder de samenstelling van het loon, bij de overgang van onderneming niet mogen worden gewijzigd, ook al blijft het totale bedrag van het loon hetzelfde. Een werknemer kan geen afstand doen van de rechten die hij aan de dwingende bepalingen van richtlijn 2001/23 ontleent, ook niet wanneer de nadelen die voor hem uit die afstand voortvloeien, worden gecompenseerd door zulke voordelen, dat hij er globaal gezien niet op achteruit gaat (zie: HvJEU, 12 november 1992, ECLI:EU:C:1992:436 (Watson Rask), HvJEU, 10 februari 1988, ECLI:EU:C:1988:72 (Daddy’s Dance Hall) en HvJEU, 6 november 2003, ECLI:EU:C:2003:594 (Martin/SBU)).
4.34.
Verder heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat als op overgenomen werknemers onmiddellijk de bij de verkrijger van kracht zijnde collectieve arbeidsovereenkomst toepasselijk wordt, de in die collectieve overeenkomst voorziene voorwaarden voor beloning er niet toe mogen leiden dat de overgedragen werknemers een wezenlijk salarisverlies ondergaan in vergelijking met hun situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang (zie: HvJEU, 6 september 2011, C-108/10 (Scattolon)).
4.35.
Het afbouwbeding levert een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden van [de werknemer] op: waar hij eerst meer verdiende dan het cao-salaris (en dat ook in de toekomst naar verwachting zou blijven doen, als de onderneming niet zou zijn overgegaan) wordt na de overgang van onderneming zijn salaris, doordat hij per saldo geen loonsverhogingen meer ontvangt, uiteindelijk gelijk aan het cao-salaris. Het gaat hier om een wezenlijk salarisverlies, dat rechtstreeks verband houdt met de overgang van onderneming. Dat is in strijd met artikel 7:663 BW en richtlijn 2001/23. (zie: Gerechtshof Amsterdam, 7 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:28). Aangezien het afbouwbeding niet alleen de door partijen beoogde rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke uit de wet, in dit geval voormelde richtlijn, en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien, brengt het voorgaande mee dat het afbouwbeding niet het door [bedrijf 2] beoogde rechtsgevolg heeft.”
4.10.
De kantonrechter is anders dan het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de arbeidsvoorwaarden van [eiser] als gevolg van het afbouwbeding zijn verslechterd. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat richtlijn 2001/23 alleen strekt tot handhaving van de op het tijdstip van de overgang bestaande rechten en verplichtingen van de werknemers. Hieraan is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan.
4.11.
[eiser] ontving immers als gevolg van de toekenning van de persoonlijke toeslag na de overgang van onderneming per saldo hetzelfde loon als hij voor die tijd bij [bedrijf 1] ontving en is dit loon daarna ook blijven ontvangen. In de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] is niet bepaald dat [eiser] recht had op periodieke loonsverhogingen en er is ook geen andere regeling van [bedrijf 1] bekend waaruit dit recht volgt. [eiser] stelt dat hij wel degelijk salarisverhogingen zou hebben ontvangen als hij bij [bedrijf 1] in dienst was gebleven en heeft ter onderbouwing van deze stelling loonstroken over de periode 2017-2024 in het geding gebracht van een huidige medewerker van [bedrijf 1] die jaarlijks salarisverhogingen heeft gehad. De kantonrechter merkt hierover op dat deze medewerker geen [functie] is en dat de vraag of [eiser] vanaf 1 januari 2014 bij [bedrijf 1] nog loonsverhogingen zou hebben ontvangen hypothetisch is. Het bedrijfsonderdeel van [bedrijf 1] waar [eiser] werkte is vanaf die datum immers door [gedaagde] overgenomen. Het is niet uit te sluiten dat een reden voor de overname was dat de personeelskosten van de [functie] te hoog werden voor een rendabele bedrijfsvoering en dat [bedrijf 1] zonder de overname geen (verdere) loonsverhogingen meer zou hebben toegekend. Onduidelijk is dan ook hoe de loonontwikkeling van [eiser] zou zijn geweest zonder overname. Bovendien hoeft - zoals hiervoor overwogen - op grond van de richtlijn 2001/23 geen rekening te worden gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen, maar dienen slechts de bestaande arbeidsvoorwaarden ten tijde van de overgang van onderneming, gehandhaafd te worden.
4.12.
Gelet hierop is de kantonrechter - anders dan het hof - van oordeel dat er niet van uit kan worden gegaan dat de arbeidsvoorwaarden van [eiser] als gevolg van het afbouwbeding zijn verslechterd. Zijn totale salaris steeg na 1 januari 2014 weliswaar niet met de cao-loonsverhogingen, maar deze cao-loonsverhogingen had hij in de oude situatie bij [bedrijf 1] ook niet gehad, omdat bij [bedrijf 1] deze cao niet gold. [eiser] heeft sinds de overname steeds het salaris behouden dat hij bij [bedrijf 1] verdiende. Het afbouwbeding is daarom niet in strijd met artikel 7:663 BW en richtlijn 2001/23. Na het beëindigen van de afbouwregeling, krijgt [eiser] de gebruikelijke cao-verhogingen. Het toepassen van de cao-loonsverhogingen over zijn totale salaris zou, zonder afbouw van de persoonlijke toeslag, afbreuk hebben gedaan aan het standaardkarakter van de cao. Gezien het standaardkarakter van de cao acht de kantontrechter - anders dan [eiser] heeft betoogd - de toepassing van de afbouwregeling ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Conclusie
4.13.
De conclusie luidt daarom dat [gedaagde] de persoonlijke toeslag van [eiser] mocht afbouwen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Kosten
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De vordering van [eiser] bedraagt in totaal € 62.423,02 en hiervoor geldt in beginsel het liquidatietarief van € 815,00 per punt voor vorderingen tot € 100.000,00. De kantonrechter ziet in de omstandigheid dat [gedaagde] in de zaak van [eiser] en de eerdere procedures van zijn collega’s 11006922 UC EXPL 24-2026, 11006948 UC EXPL 24-2027 en 11006958 UC EXPL 24-2028 een vrijwel gelijkluidend verweer heeft gevoerd, echter aanleiding om hiervan af te wijken en in plaats daarvan aan te sluiten bij het tarief van € 543,00 per punt dat geldt voor vorderingen tot en met € 40.000,00. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.221,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/23/EG van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen.
2.Rechtbank Midden-Nederland 11 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3713.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1050.