Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Waar gaat de zaak over?
3.De feiten
4.Het geschil
in conventie:
‘arbeidsvertraglich verpflichtet’(Hein/Holzkamm) waren. Er was bij [eiser] sprake van een sterk wisselende hoeveelheid uren, ook per jaar, zodat het de vraag is of de overuren
‘weitgehend vorhersehbar’waren. Daarnaast voelt het uitermate onrechtvaardig dat met terugwerkende kracht dit vakantieloon wordt gevorderd, terwijl de hoogte van het loon en het systeem van vergoedingen tot stand is gekomen in de cao-onderhandelingen tussen de sociale partners. De aanspraak van [eiser] is daarom in strijd met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De vordering is in 2019 ingediend, maar [eiser] had hierover eerder moeten klagen.
5.De beoordeling
‘acht’diensturen worden genoteerd. Daarnaast werd in artikel 67 (artikel 67a vanaf 1 januari 2017) verwezen naar artikel 7:634 en verder BW. [eiser] kreeg op grond van deze cao-bepalingen over opgenomen vakantiedagen alleen zijn basisloon vermeerderd met vakantietoeslag betaald. Voor overuren of daarmee samenhangende toeslagen werd over vakantiedagen geen vergoeding betaald.
‘Jaarlijkse vakantie’en luidt voor zover relevant als volgt:
tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt (…).’
‘of het wat minder kan’, maar dat hij dan als antwoord kreeg
‘we hebben niemand’. Niet alle collega-chauffeurs bij [gedaagde] B.V. willen het werk van [eiser] doen, waarbij sprake is van tillen van zware dozen, soms met traplopen erbij. De gevorderde nabetaling van vakantieloon heeft betrekking op de vergoeding van 150% voor gewerkte overuren.
‘arbeidsvertraglich verpflichtet’en
‘weitgehend vorhersehbar und gewöhnlich’waren.
‘arbeitsvertraglich verpflichtet, Überstunden zu leisten, die weitgehend vorhersehbar und gewöhnlich sind’.Of de Duitse tekst inhoudelijk verschilt van de Nederlandse tekst, wat daarvan ook zij, kan dus in het midden blijven.
‘op’is. Als alle chauffeurs op dezelfde wijze het vakantieloon gaan vorderen, leidt dit tot een hoge extra kostenpost. Hoewel de kantonrechter het begrijpt dat [gedaagde] B.V. dit standpunt inneemt kan dit niet tot gevolg hebben dat op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Bij de toepassing daarvan moet immers de nodige terughoudendheid worden betracht en de omstandigheden van het geval rechtvaardigen niet dat met een beroep hierop inbreuk wordt gemaakt op de wettelijke rechten van [eiser] . Voor zover al juist is dat de beschikbare loonruimte over de jaren 2014-2018
‘op’is, een onderbouwing daarvan is niet overgelegd, dient dit voor rekening en risico van de werkgever(sorganisatie) te komen, juist gezien het grote gewicht dat het HvJEU toekent aan de vakantierechten van werknemers. Verder blijkt uit de wijziging van de cao in 2019, door het toevoegen van artikel 67a lid 9 sub b, dat de cao-partijen, waaronder de vervoersbedrijven, zich toen al hebben gerealiseerd dat niet iedere werknemer het afkoopvoorstel zou accepteren en dat een werknemer mogelijk over het vakantieloon een vordering met terugwerkende kracht zou gaan instellen, met alle (financiële) gevolgen van dien. [gedaagde] B.V. heeft ter zitting overigens toegelicht dat de onderneming er financieel goed voor staat, zodat er ook daarom geen reden is om aan te nemen dat toewijzing van het gevorderde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde] B.V. wijst er ook op dat [eiser] maandelijks een persoonlijke toeslag ontvangt. De kantonrechter overweegt hierover dat dit, ook gelet op de terughoudende toepassing van artikel 6:284 lid 2 BW, niet een zodanig bijzondere omstandigheid is dat de aanspraak op een deel van het vakantieloon daarom niet moet worden toegewezen. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt.
- 2014, vanaf periode 5: € 1.189,65;
- 2015: € 2.134,44;
- 2016: € 2.931,80;
- 2017: € 1.588,29;
- 2018: € 3.210,12.
1.119,00(3 punten x tarief € 373,00)