ECLI:NL:RBMNE:2025:254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/3983 en UTR 23/4129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onthouden en intrekken van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2024, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van de onthoudingen en intrekking van toestemming door de korpschef voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiser. Eiser had twee beroepen ingesteld tegen besluiten van de korpschef, die toestemming had onthouden op basis van een strafbeschikking wegens bedreiging. De rechtbank concludeert dat de korpschef de toestemmingen mocht onthouden en de eerder verleende toestemming mocht intrekken, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste betrouwbaarheid en bekwaamheid zoals voorgeschreven in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De rechtbank oordeelt dat de korpschef geen aanleiding had om af te wijken van de terugkijktermijn van vier jaar, gezien de aard van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Eiser had betoogd dat de korpschef een belangenafweging had moeten maken, maar de rechtbank stelt vast dat de Wpbr dwingend voorschrijft dat toestemming moet worden onthouden als er omstandigheden zijn die wijzen op een gebrek aan betrouwbaarheid. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de korpschef de toestemmingen heeft mogen onthouden en de eerder verleende toestemming heeft mogen intrekken. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3983 en UTR 23/4129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigden: J.B. van der Els en J.S. de Boer)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser. In het beroep met zaaknummer 23/4149 komt eiser op tegen het besluit van de korpschef, eenheid [eenheid 1], om toestemming te onthouden om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). In het beroep met zaaknummer 23/3983 gaat het erom dat de korpschef, eenheid [eenheid 2], toestemming als hiervoor bedoeld heeft onthouden en een eerder ten behoeve van eiser verleende toestemming heeft ingetrokken (de intrekking).

Procesverloop

2. [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 1]) heeft op 8 december 2022 bij de korpschef, eenheid [eenheid 1], een aanvraag gedaan voor de op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr vereiste toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. [bedrijf 2] B.V. heeft op 17 januari 2023 eenzelfde soort aanvraag gedaan bij de korpschef, eenheid [eenheid 2].
2.1.
Met het besluit van 14 maart 2023 (primair besluit I) heeft de korpschef de door [bedrijf 1] gevraagde toestemming onthouden.
2.2.
Met het besluit van 7 april 2023 (primair besluit II) heeft de korpschef de door [bedrijf 2] B.V. gevraagde toestemming onthouden en de eerder op 10 mei 2022 verleende toestemming aan [bedrijf 3] B.V. ingetrokken.
2.3.
Met het besluit van 14 juli 2023 (bestreden besluit I) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
2.4.
Met het besluit van 18 juli 2023 (bestreden besluit II) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
2.5.
Eiser heeft beroepen ingediend tegen de bestreden besluit I en II. Het beroep tegen bestreden besluit I is geregistreerd onder zaaknummer 23/4149. Het beroep tegen bestreden besluit II is geregistreerd onder zaaknummer 23/3983.
2.6.
De korpschef heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2024 op zitting gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.

De bestreden besluiten

3. De korpschef heeft toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden in beide zaken onthouden op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr en paragraaf 3.3, onder a, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Bpbr). Hieraan ligt in beide zaken een strafbeschikking ten grondslag die op 12 juli 2022 aan eiser is opgelegd, omdat eiser artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft overtreden (bedreiging met zware mishandeling). Volgens de korpschef schaadt eiser met dit misdrijf de goede naam van beveiligingsorganisaties en staat het haaks op het door een beveiliger te dienen belang, namelijk de veiligheid van personen. De korpschef is daarom van oordeel dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die de Wpbr vereist. De korpschef heeft hierom op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr ook de eerder verleende toestemming ingetrokken. Volgens de korpschef wegen de persoonlijke belangen van eiser minder zwaar dan het belang van een goede en betrouwbare beveiliging. Bij de bestreden besluiten is de korpschef hierbij gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de onthoudingen van toestemming door de korpschef en de rechtmatigheid van de intrekking van de reeds verleende toestemming door de korpschef. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de korpschef toestemming heeft mogen onthouden. Daarna bespreekt de rechtbank de intrekking van de eerder verleende toestemming.
Heeft de korpschef de toestemmingen mogen onthouden?
Het standpunt van eiser
6. Eiser is het er niet mee eens dat de korpschef de strafbeschikking ten grondslag legt aan de onthoudingen van de toestemming. Hij vindt dat de korpschef van de standaard terugkijktermijn van vier jaar had moeten afwijken, zodat de strafbeschikking buiten de terugkijktermijn valt en geen reden meer vormt om de aanvragen af te wijzen. Er zijn verschillende omstandigheden uit de Bpbr die dit rechtvaardigen. Ten eerste wijst eiser op de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het strafbare feit is slechts een eenmalige verbale bedreiging als reactie op langdurige geluidsoverlast van de buurman. Eiser heeft deze overlast meermaals bespreekbaar gemaakt bij de buurman en heeft dit later bij de wijkagent en woningbouwvereniging gemeld. Het maakte eiser boos dat er niets met zijn klachten werd gedaan, maar hij heeft niet de bedoeling gehad om de buurman te bedreigen. Uiteindelijk is aan eiser in hoger beroep slechts € 50,- boete opgelegd. Ook daaruit blijkt dat het een gering feit is. Ten tweede is er volgens eiser een geringe kans op recidive, omdat de buurman is verhuisd en er geen overlast meer is. Ook blijkt uit de justitiële documentatie dat eiser nadien geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Ten derde wijst eiser op zijn persoonlijke ontwikkelingen. Er komt uit verschillende functioneringsgesprekken in de periode van 2019 tot 2021 naar voren dat eiser juist een rustig en beheerst persoon is. Hij heeft met succes op stressvolle plekken gewerkt, zoals asielzoekerscentra.
7. Eiser stelt verder dat toepassing van de terugkijktermijn in het licht van bovenstaande omstandigheden zorgt voor onevenredig groot nadeel voor hem ten opzichte van het met de onthouding te dienen belang. De korpschef had een belangenafweging moeten maken waarom onthouding van toestemming een passende en noodzakelijke maatregel zou zijn en waarom niet met een minder ingrijpend middel zou kunnen volstaan. Ook dient de korpschef nader te motiveren waarom hij tot een ander oordeel komt dan de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De MIVD heeft aan eiser op 25 januari 2023 namelijk een verklaring van geen bezwaar afgegeven en de toets van de MIVD is grotendeels hetzelfde als die van de korpschef, aldus eiser.
Het toetsingskader
7. Artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, bepaalt dat een beveiligingsorganisatie toestemming moet krijgen van de korpschef om een bepaald persoon beveiligingswerkzaamheden te laten uitvoeren.
8. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, wordt toestemming door de korpschef onthouden indien de betreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor de te verrichten werkzaamheden.
9. De criteria waaraan de betrouwbaarheid wordt getoetst, zijn nader uitgewerkt in paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties (de Beleidsregels).
Deze beleidsregels luiden – voor zover van belang – als volgt:
“De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
(…);
binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Hoger beroep
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
Afwijking termijnen
De korpschef (…) kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.”
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt vast dat artikel 7, vierde lid van de Wpbr een dwingendrechtelijk karakter heeft. Dat betekent dat de korpschef verplicht is de toestemming te onthouden als er omstandigheden zijn waaruit blijkt dat een persoon niet beschikt over de vereiste bekwaamheid en betrouwbaarheid. Er is geen ruimte voor een belangenafweging. [1] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt verder dat de korpschef bij de beantwoording van de vraag of iemand voldoende betrouwbaar is, beoordelingsruimte heeft. [2] Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Bij deze toets maakt de korpschef gebruik van de Beleidsregels en moet hij artikel 4:84 van de Awb toepassen. Daarbij mag hij alleen omstandigheden betrekken die relevant zijn voor het oordeel of de betrokkene al dan niet bekwaam of betrouwbaar is. [3]
11. In dit geval is niet in geschil dat aan eiser binnen de terugkijktermijn een geldboete is opgelegd wegens bedreiging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef met toepassing van de Beleidsregels mogen concluderen dat de betrouwbaarheid van eiser daardoor niet boven elke twijfel is verheven.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef in dit geval geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van de terugkijktermijn. De korpschef heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat mishandeling zich naar zijn aard niet met beveiligingswerkzaamheden verdraagt. [4] Van een beveiliger mag in hoge mate zelfbeheersing worden verwacht, omdat juist van hem wordt verwacht dat hij optreedt in conflictsituaties. [5] Weliswaar heeft het gerechtshof de boete beperkt tot € 50,-, maar dat neemt niet weg dat eiser ook door het gerechtshof is veroordeeld wegens bedreiging van zijn buurman. De lange voorgeschiedenis met de buurman is evenmin een omstandigheid die afwijking van de termijn rechtvaardigt, omdat van een beveiliger mag worden verwacht dat hij de-escalerend optreedt. De verhuizing van de buurman vormt geen reden om aan te nemen dat er geen kans op recidive is. De korpschef heeft hierbij ook terecht erop gewezen dat de bedreiging en veroordeling redelijk recent zijn. Daarbij heeft de korpschef toegelicht dat er eerder aanleiding bestaat om van de terugkijktermijn af te wijken naarmate het strafbare feit langer geleden is. De rechtbank kan dat volgen. Dat eiser daarna niet meer is veroordeeld, is onvoldoende om van de terugkijktermijn af te wijken. [6] Wat betreft de door eiser gestelde persoonlijke ontwikkelingen merkt de korpschef terecht op dat deze functioneringsgesprekken van voor de pleegdatum zijn en dat de inhoud van de bedreiging haaks staat op de inhoud van de functioneringsgesprekken. Ook heeft de korpschef in de gestelde verklaring van geen bezwaar van de MIVD geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de terugkijktermijn, omdat dit een ander beoordelingskader is waarvoor een kortere terugkijktermijn geldt.
13. Het betoog dat toepassing van de terugkijktermijn leidt tot onevenredig groot nadeel voor eiser, leidt niet tot het oordeel dat de korpschef had moeten afwijken van de Beleidsregels over de terugkijktermijn. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is de korpschef verplicht de toestemming te onthouden als er omstandigheden zijn waaruit blijkt dat een persoon niet beschikt over de vereiste bekwaamheid en betrouwbaarheid en is er geen ruimte voor een belangenafweging. [7] Dat neemt echter niet weg dat de korpschef bij de beoordeling of eiser bekwaam en betrouwbaar is, gebruik maakt van de Beleidsregels en artikel 4:84 van de Awb moet toepassen. Daarbij mag hij echter alleen omstandigheden betrekken die relevant zijn voor het oordeel of eiser al dan niet bekwaam of betrouwbaar is. [8] De omstandigheid dat de gevolgen voor eiser onevenredig groot zijn, is echter niet van invloed op het oordeel over de betrouwbaarheid. Er zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb die maken dat eiser toch betrouwbaar moet worden geacht.
14. Uit het voorgaande volgt dat de korpschef de gevraagde toestemmingen heeft mogen onthouden.
Heeft de korpschef in redelijkheid gebruik mogen maken van de bevoegdheid tot intrekking van de toestemming?
Het standpunt van eiser
15. Eiser betoogt dat de intrekking van de reeds verleende toestemming in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en ook niet proportioneel is. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, waaruit volgt dat artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, geen dwingendrechtelijk karakter heeft en de korpschef ruimte heeft om een belangenweging te maken. [9] Die belangenafweging heeft de korpschef bij eiser niet gemaakt. De korpschef heeft niet toegelicht waarom de intrekking in het geval van eiser passend en noodzakelijk is en waarom niet met een minder vergaand middel kan worden volstaan, zoals een waarschuwing of verscherpt toezicht. De gevolgen van de intrekking zijn groot voor eiser. Hij heeft een eigen onderneming, een gezin om te onderhouden en doet zijn werk met passie en plezier.

Het toetsingskader

16. Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, bepaalt dat de toestemming door de korpschef kan worden ingetrokken indien er omstandigheden zijn op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend als deze omstandigheden zich bij de aanvraag hadden voorgedaan.
17. Deze bepaling bevat beleidsruimte; de toestemming
kandoor de korpschef worden ingetrokken als niet aan de vereisten wordt voldaan. In tegenstelling tot het vierde lid van artikel 7, van de Wpbr, heeft het vijfde lid geen dwingendrechtelijk karakter en laat wel ruimte voor een belangenafweging. [10] Hierbij spelen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de maatregel een rol. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat intrekking van de verleende toestemming op zich geen onredelijk middel is om het maatschappelijk belang dat gediend is bij een betrouwbare veiligheidszorg te beschermen. [11] Wel is van belang dat de maatregel is afgestemd op het individuele geval en dat de korpschef goed motiveert waarom de maatregel passend en noodzakelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
18. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef heeft deugdelijk gemotiveerd dat een zwaarder gewicht toekomt aan het maatschappelijk belang van een goede en betrouwbare beveiliging dan aan de persoonlijke belangen van eiser. De korpschef heeft daarbij terecht van belang geacht dat van medewerkers in de beveiligingsbranche mag worden veracht dat zij de-escalerend optreden en een hoge mate van zelfbeheersing hebben. Verder heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat de periode die is verstreken sinds het incident is te kort om ervan uit te gaan dat er geen sprake zal zijn van herhaling en dat de verhuizing van de buurman eveneens onvoldoende is om ervan uit te gaan dat eiser bij een conflict niet opnieuw gedrag zal vertonen dat niet passend is voor een betrouwbare beveiliger. Verder is omstandigheid dat eiser door het intrekken van de toestemming geen beveiligingswerkzaamheden kan uitoefenen en daardoor geen inkomen meer heeft uit die werkzaamheden, inherent aan de intrekking. Tot slot heeft de korpschef tijdens de zitting nader toegelicht dat hij in het escalerende gedrag van eiser geen aanleiding ziet voor het inzetten van minder ingrijpende middelen, zoals een waarschuwing. De rechtbank kan dit volgen.
19. Uit het voorgaande volgt dat de korpschef de eerder verleende toestemming mocht intrekken.

Conclusie en gevolgen

20. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de korpschef de toestemmingen heeft mogen onthouden en de eerder verleende toestemming heeft mogen intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4841.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4143.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4143.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4841.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564.