ECLI:NL:RBMNE:2025:2297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
11558553 \ ME VERZ 25-20 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer met psychische stoornis en de gevolgen voor transitievergoeding en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2025 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een werknemer, [verzoeker], door zijn werkgever, [verweerster]. De werknemer was sinds 13 januari 2021 in dienst en had zich op 2 oktober 2024 ziekgemeld. Na een reeks van ongepaste en bedreigende uitlatingen, zowel op de werkvloer als op social media, heeft de werkgever op 23 december 2024 het ontslag op staande voet gegeven. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag, stellende dat zijn gedrag voortkwam uit een psychische stoornis. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, maar dat de werknemer geen verwijt kon worden gemaakt van zijn handelen vanwege zijn psychische toestand. Hierdoor was de werkgever verplicht om de transitievergoeding en de ingehouden gefixeerde schadevergoeding aan de werknemer terug te betalen. De kantonrechter benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn psychische problematiek, niet in de weg stonden aan de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet, gezien de ernst van de bedreigingen en het gedrag van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11558553 \ ME VERZ 25-20 BW 31650
Beschikking van 18 april 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend op basis van een toevoeging: nr. [.]
gemachtigde: mr. E. Smit,
tegen
[verweerster],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- het verzoekschrift tevens houdende een provisionele vordering met
6 producties (binnengekomen op de griffie op 21 februari 2025),
- het verweerschrift met voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek met 50 producties (14 maart 2025),
-de aanvullende producties 7-10 van [verzoeker] (19 maart 2025).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2025 op de zittingslocatie van deze rechtbank in Lelystad. [verzoeker] is verschenen in bijzijn van zijn broer en bijgestaan door mr. Smit. Namens [verweerster] is dhr. [A] (bestuurder) verschenen, bijgestaan door mr. Vergouwen. De gemachtigde van [verzoeker] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen is besproken tijdens de zitting.
1.3.
Tijdens de zitting is bepaald dat uiterlijk op 21 april 2025 uitspraak zal worden gedaan.

2.De feitelijke achtergrond in deze zaak

2.1.
[verzoeker] is vanaf 13 januari 2021 in dienst bij [verweerster] op de locatie [locatie] (een verpleeghuis) als Huiskamer Assistent Seniorenzorg. Vanaf 13 juli 2023 is hij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 2 oktober 2024 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld in verband met een voetblessure. Diezelfde middag heeft [verzoeker] een verzoek ingediend voor het opnemen van onbetaald verlof voor de duur van vier maanden, omdat hij zich zou willen richten op zijn muziek. Daarbij meldt [verzoeker] dat als dat niet kan, hij dan ontslag neemt. [verweerster] liet daarop weten dat dit niet zo werkt, waarop [verzoeker] zich volledig ziek heeft gemeld. In die periode daarop volgen vele berichten van [verzoeker] aan onder meer zijn teamleiders, de locatiemanager, HR en de bestuurders van [verweerster] waarin [verzoeker] zich op ongepaste toon en (op intimiderende) wijze uitlaat. [verzoeker] beschuldigt [verweerster] daarin onder meer van wanbeleid. Naar aanleiding van deze berichten heeft HR [verzoeker] meerdere malen uitgenodigd voor een afspraak op kantoor. [verzoeker] is op die afspraken niet verschenen.
2.3.
Op 8 oktober 2024 is [verzoeker] opgepakt door de politie, omdat hij naakt rondliep op een vakantiepark en een politie-agent heeft aangevallen, waarna hij twee dagen in de cel heeft gezeten. Aansluitend is [verzoeker] vijf dagen opgenomen geweest op de gesloten afdeling van een GGZ-instelling.
2.4.
Op 16 oktober 2024 laat [verzoeker] aan HR weten dat hij langdurig met verzuim is. Daarop heeft HR aan [verzoeker] laten weten dat de bedrijfsarts wordt ingeschakeld en hij tot die tijd vrijgesteld zal zijn van werk. Op 20 oktober 2024 is [verzoeker] op de werkvloer verschenen en heeft zich daar dreigend opgesteld naar diverse collega’s. Daarvan is door [verweerster] ook melding gedaan bij de politie. Diezelfde dag wordt [verzoeker] geschorst en wordt hem de toegang tot de werkvloer ontzegd. In reactie op die brief laat [verzoeker] weten dat hij het niet eens is met de schorsing en dat hij de volgende dag gewoon zal komen om een patiënt op te halen. Ook blijft hij vele boze en intimiderende (spraak)berichten versturen aan onder meer de locatiemanager. Ook op social media laat [verzoeker] zich negatief uit over [verweerster] .
2.5.
Op 31 oktober 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoeker] beperkingen ervaart waardoor zijn eigen werk niet (in volle) omvang haalbaar is en dit deels door ziekte/gebrek komt, maar ook is gerelateerd aan de verstoorde arbeidsverhouding. De bedrijfsarts adviseert in gesprek te gaan en geeft daarbij aan dat er geen medische reden is waarom een gesprek op korte termijn niet mogelijk is. [verzoeker] is niet op de gesprekken verschenen waar [verweerster] hem voor heeft uitgenodigd.
Op 21 november 2024 oordeelt de bedrijfsarts dat [verzoeker] nog steeds niet inzetbaar is voor werk en hij adviseert om mediation in te zetten in verband met het arbeidsconflict.
Op 15 december 2024 laat [verzoeker] aan [verweerster] weten dat hij afziet van mediation en daarbij kondigt hij aan weer berichten over [verweerster] te zullen plaatsen op social media. Dit doet hij de volgende dag. Op 16 december 2024 laat de mediator weten dat mediation niet mogelijk is gebleken. Op 17 december 2024 sommeert [verweerster] [verzoeker] de berichten van social media te halen en wijst hem erop dat hij zich aan zijn (re-integratie)verplichtingen moet houden.
2.6.
Op 18 december 2024 heeft [verzoeker] diverse WhatsApp-berichten verzonden aan zijn teamleider, waarin onder meer staat:

Karma is een bitch vies wijf dat je bent, want dat ben je. Heb je tig kansen gegeven. Jij komt nooit meer aan de bak in de zorg, believe me"
"
Dat je een kut achterbaks wijf bent."
“Plus je gaat betalen, alle schade gaat mijn advocaten team hoofdelijk op je verhalen.”
“Maar dat zul je wel niet begrijpen met ik schat een iq van 89 maximaal”.
2.7.
Omstreeks 21 december 2024 zet [verzoeker] onder de door [verweerster] geplaatste vacature op LinkedIn:

Meest verrotte organisatie die er bestaat, als u echt van uw naasten, geliefde of familielid houd nooit hiernaartoe sturen. Onbevoegd personeel, geen BHV, meerdere val incidenten, igz, etc. etc. etc."
" [verweerster] bestuurder zijn stelletje achterbakse mensen die nul feelings met de bewoners hebben, personeel wat te goed is bedreigen ze, lopen meerdere rechtszaken tegen deze smerige mensen, igz is langsgeweest, personeel rent weg, heel die naam [verweerster] dekt exact NIET de lading. Ze proberen mensen die opkomen voor het goede psychisch kapot te maken.
[B] , [C] , zogenaamde advocaat betaald door uw belastinggeld Mw [D] (uurtje factuurtje) [E (voornaam)] , [A (voornaam)] . Ik ga er alles aan doen dat jullie nooit meer een publieke functie mogen bekleden.
Incompetente smerige hufters, ja dat zijn het( ... .) # karma "
2.8.
Op 21 december 2024 stuurt [verzoeker] aan de locatiemanager, zijn teamleider, een bestuurder van [verweerster] en de advocaat van [verweerster] meerdere dreigende berichten, waaronder:
"Fuckers kutwijven jullie gaan eraan, Ik heb jullie gewaarschuwd.”
En later die dag aan de advocaat van [verweerster] :

Ben jij nog steeds zo narcistisch dat je denkt met een mbo'er te maken te hebben. Ben jij zo'n advocaat (I know advocaat is nooit objectief) die niet uitmaakt dat jouw clienten smerige kutwijven en hufters zijn (fact). Zo ja dan ben jij dat ook. Kutwijf vind ik hoer vind ik, iq van max 80 (fact), mingool, of ben jij wel iets slimmer. Valt nl nergens uit op te maken. Dus nog een kans en anders kom jij ook in de media. Klaar met simplistische mensen en een laag iq."
2.9.
Op 23 december 2024 is [verzoeker] naar de werklocatie toegegaan en heeft hij al roepend laten weten op zoek te zijn naar zijn teamleider. Daarbij heeft [verzoeker] zich opnieuw bedreigend/intimiderend gedragen richting de aanwezige collega’s. Zo is hij de trap op gerend, heeft hij op een glasplaat geslagen en geroepen “doe de deur open”. De teamleider van [verzoeker] heeft daarna aangifte gedaan omdat [verzoeker] haar op dat moment geprobeerd heeft van de trap te duwen. [verzoeker] is gearresteerd door de politie. Dezelfde dag is aan [verzoeker] schriftelijk bevestigd dat hij op staande voet is ontslagen.
2.10.
Vanaf 26 december 2024 is [verzoeker] weer opgenomen op de gesloten afdeling van de GGZ-instelling. Vanaf 15 januari tot en met 3 maart 2025 verbleef [verzoeker] nog in de GGZ-instelling, maar dan op een niet-gesloten afdeling. Op dit moment krijgt [verzoeker] medicatie en heeft [verzoeker] nog vier keer per week zes uur per dag therapie.

3.Waar gaat deze zaak (juridisch gezien) over?

3.1.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 23 december 2024 op staande voet ontslagen.
In deze procedure vraagt [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure om betaling van het loon vanaf 23 december 2024, met verstrekking van specificaties en betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
In de hoofdzaak vraagt [verzoeker] het ontslag op staande voet te vernietigen, het loon te betalen vanaf 23 december 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging. Daarnaast vraagt [verzoeker] om de op de eindafrekening ingehouden gefixeerde schadevergoeding aan hem terug te betalen en de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen. Als het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig is, vraagt [verzoeker] om hem de transitievergoeding toe te kennen en terugbetaling van de gefixeerde schadevergoeding, omdat er geen verwijt aan hem valt te maken van zijn handelen. Over beide bedragen vraagt [verzoeker] de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. In alle gevallen vraagt [verzoeker] om veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
[verweerster] vraagt de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen en voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd op 23 december 2024. Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden, vraagt [verweerster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In beide gevallen vraagt zij veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat als de kantonrechter toekomt aan het ontbindingsverzoek van [verweerster] , hij de verstoorde arbeidsverhouding erkent en zich niet langer beroept op het opzegverbod tijdens ziekte. In dat geval maakt hij naast loonbetaling, transitievergoeding, terugbetaling van de gefixeerde schadevergoeding aanvullend aanspraak op een billijke vergoeding gelijk aan het loon dat hij anders tot 104 weken ziekte zou hebben ontvangen.
3.3.
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, maar dat [verzoeker] van de dringende reden geen verwijt kan worden gemaakt. Daarom moet [verweerster] aan [verzoeker] de transitievergoeding betalen en de ingehouden gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] terugbetalen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. [verzoeker] vindt dat er geen dringende reden is voor een ontslag op staande voet. Volgens [verzoeker] kan aan hem geen verwijt worden gemaakt van zijn handelen omdat hij ten tijde van het handelen een psychische stoornis had. Daarnaast vindt [verzoeker] dat [verweerster] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
4.2.
De kantonrechter vindt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en legt dat hierna uit.
4.3.
Een arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd vanwege een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] betwist dat het ontslag onverwijld is gegeven. [verzoeker] heeft daarover aangevoerd dat al vanaf 4 oktober 2024 sprake was van afwijkend en zeer atypisch gedrag door hem en dat [verweerster] dit allemaal heeft laten gebeuren. [verweerster] was er volgens [verzoeker] in oktober 2024 al van op de hoogte dat hij in een psychose zat, omdat zijn broer [verweerster] daarover heeft geïnformeerd. Door op 23 december 2024 tot ontslag op staande voet over te gaan voor soortgelijk gedrag dat uit de psychose voortkomt, is volgens [verzoeker] niet voldaan aan het onverwijld over gaan tot ontslag op staande voet.
[verweerster] betwist dat het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven. [verweerster] wijst erop dat zich op 23 december 2024 extreem wangedrag heeft voorgedaan en die dagen daar aan voorafgaand ernstige bedreigingen richting diverse medewerkers en de advocaat van [verweerster] . Dat is de directe aanleiding voor [verweerster] geweest om tot ontslag op staande voet over te gaan.
De kantonrechter vindt dat [verweerster] ten aanzien van de voorvallen op 18, 21 en 23 december 2024 onverwijld tot ontslag op staande voet is overgegaan. Zij is namelijk binnen enkele dagen tot het ontslag op staande voet overgegaan en dat is onverwijld, temeer nu in een hele korte periode de incidenten zich hebben opgestapeld. [verweerster] heeft alle redenen op zich ook zelfstandig aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd. Hierna volgt dat ook die redenen op zichzelf zijn aan te merken als dringende redenen.
Er is een dringende reden voor het ontslag op staande voet
4.5.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.6.
De door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden fixeert de omvang van het debat tussen partijen, omdat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoodzaakt tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De werknemer moet zich namelijk na de mededeling kunnen beraden of hij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. De werkgever die een werknemer heeft ontslagen, moet dus in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, stellen en zo nodig bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden.
4.7.
[verweerster] heeft aan het ontslag op staande voet zowel het gedrag van [verzoeker] in de maanden oktober tot en met december 2024, maar ook specifiek de intimiderende bedreigingen/uitlatingen van 18 en 21 december 2024 en het handelen van [verzoeker] van 23 december 2024 op de locatie van [verweerster] ten grondslag gelegd. De redenen zijn zowel gezamenlijk als ook los van elkaar door [verweerster] aangemerkt als dringende reden.
4.8.
Het handelen en de uitlatingen van [verzoeker] moeten worden beoordeeld in de context van de omstandigheden van het geval. Alle omstandigheden moeten worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden. [1]
4.9.
Volgens [verweerster] is sprake van een dringende reden omdat [verzoeker] herhaaldelijk ongepaste en bedreigende berichten aan diverse personen werkzaam voor of bij [verweerster] heeft verstuurd, het plaatsen van dit soort zelfde uitingen op social media, het zich bedreigend opstellen op de werkvloer (terwijl [verzoeker] de toegang was ontzegd) waarbij [verzoeker] bij zijn tweede bezoek heeft geprobeerd zijn teamleider van de trap te duwen.
[verzoeker] heeft de gebeurtenissen niet betwist met uitzondering van het ernstige incident met zijn teamleider op de trap. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij zich niet kan voorstellen dat hij dit zou hebben gedaan. De kantonrechter vindt echter voldoende aannemelijk dat [verzoeker] heeft geprobeerd zijn teamleider van de trap te duwen. [verzoeker] kan zich namelijk naar eigen zeggen weinig meer herinneren van wat er op 23 december 2024 is gebeurd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan wat daarover door [verweerster] is gezegd en wat er in de aangifte bij de politie door de teamleider is verklaard.
4.10.
Het hoeft geen betoog dat die redenen in combinatie, maar in elk geval ook het handelen van [verzoeker] van 21 en 23 december 2024 op zichzelf zijn aan te merken als een dringende reden. Het gaat hier om zeer ernstige uitlatingen enerzijds en zeer bedreigend handelen anderzijds. Door zijn uitlatingen en handelen heeft [verzoeker] gezorgd voor grote onrust en het gevoel van onveiligheid bij meerdere werknemers van [verweerster] . Het is de kantonrechter duidelijk geworden dat het handelen van [verzoeker] grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op diverse collega’s, waaronder zijn twee teamleiders.
4.11.
[verzoeker] heeft nog aangevoerd dat [verweerster] wist dat hij ziek was en dat zijn handelen mogelijk voortkwam uit een psychose en desondanks tot ontslag op staande voet is overgegaan. Voor zover [verzoeker] hiermee heeft willen zeggen dat ontslag op staande voet niet mogelijk is tijdens ziekte vanwege een opzegverbod, dan geldt dat dit niet juist is gelet op het bepaalde in artikel 7:670a lid 2 sub c BW. Dat [verweerster] op de hoogte was van de ziekte van [verzoeker] doet dus ook niet aan de dringende reden af.
Aan [verzoeker] kan geen verwijt worden gemaakt
4.12.
[verzoeker] zegt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen, omdat dit handelen voortkomt uit zijn psychische stoornis. Volgens [verzoeker] zou er daarom geen sprake zijn van een dringende reden. [verweerster] betwist dat.
4.13.
De kantonrechter is het met [verzoeker] eens dat zijn gedrag hem niet kan worden verweten omdat hij ten tijde van zijn gedrag leed aan een ernstige psychische stoornis. Dat volgt uit de informatie van de behandelend psychiater, die onder meer heeft verklaard:
“(…)
Omdat er vanuit de observatie van het beeld, maar ook vanuit de hetero anamnestische informatie een beeld naar voren lijkt te komen waarin patiënt gedurende een lange periode, maar in ieder geval vanaf de eerste opname, dus vanaf Oktober 2024 in een manische toestand verkeert, wordt besloten om de diagnose van een bipolaire stoornis vast te stellen en patiënt voor verdere behandeling aan te melden bij de poli bipolaire stoornissen van [instelling] in [plaats] . In de dagen na het starten van de Lithium lijkt het beeld te verbeteren.
Het is zeer aannemelijk dat patiënt, tussen beide opname door, niet vrij was van manische dan wel psychotische symptomen. De opname tijdens de 2e episode was ernstiger dan tijdens de eerste opname, waardoor het zeer wel mogelijk is dat het beeld wat is verbeterd door de behandeling tijdens de eerste opname, maar dat resterende symptomen tussen beide opname weer zijn verergerd, mogelijk ook door het gebruik van middelen, waardoor patiënt dus niet symptoomvrij is geweest.”
4.14.
Volgens [verweerster] was [verzoeker] zich ondanks zijn psychische stoornis heel goed bewust van wat hij deed. Volgens [verweerster] blijkt dat uit de begrijpelijke taal die [verzoeker] gebruikte in zijn geschreven berichten. Waar [verweerster] dit op baseert, kan de kantonrechter niet volgen. Het gebruik van begrijpelijke taal zegt op zichzelf niets. Uit de medische informatie van [verzoeker] volgt juist duidelijk het beeld van iemand die volledig in de war is waarbij zelfs een opname op de gesloten afdeling noodzakelijk was. De diagnose van de behandelend psychiater bevestigt het beeld.
Daarnaast zegt [verweerster] dat [verzoeker] wel een verwijt kan worden gemaakt omdat hij er voor kiest om drugs te gebruiken en dat hij daar, ondanks advies daartoe, niets aan heeft gedaan. De kantonrechter gaat hier aan voorbij. Ook als het juist is dat die psychische stoornis is veroorzaakt of verergerd door drugsgebruik van [verzoeker] , doet dat niet af aan het bestaan van de psychische stoornis en zijn handelingen onder invloed van de psychische stoornis.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] nog een beroep gedaan op de mondelinge uitspraak die op 5 maart 2025 door de politierechter is gedaan in de strafzaak tegen [verzoeker] . Daarin is [verzoeker] onder meer veroordeeld voor de huisvredebreuk bij [verweerster] , een poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Volgens [verweerster] blijkt daar uit dat [verzoeker] kennelijk toerekeningsvatbaar is geacht en zou dat bevestigen dat hem een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen dat tot het ontslag op staande voet heeft geleid. De kantonrechter gaat hieraan voorbij, omdat uit deze mondelinge uitspraak niet blijkt of en zo ja op welke wijze daarin de psychische stoornis van [verzoeker] is meegewogen.
4.15.
Voor het aannemen van een dringende reden is niet vereist dat de werknemer van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. [2] Bij de vraag of sprake is van een dringende reden kan (de mate van) verwijtbaarheid wel een belangrijk gezichtspunt vormen. [3] Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor het oordeel dat ondanks het ontbreken van een aan de werknemer te maken verwijt zich toch een dringende reden voordoet, zo volgt uit vaste jurisprudentie. Dat doet zich hier gelet op de ernstige en bedreigende voorvallen die zich hebben voorgedaan met [verzoeker] en de enorme impact die dit heeft gehad op diverse medewerkers binnen [verweerster] voor. Ook al wist [verzoeker] door zijn manische dan wel psychotische symptomen niet of nauwelijks wat hij deed, de impact van zijn handelen is zodanig dat van [verweerster] niet kan worden verwacht dat zij [verzoeker] nog langer in dienst houdt. Dat [verzoeker] inmiddels de juiste behandeling en medicatie krijgt, maakt dat niet anders. [verweerster] heeft zich een tijdlang genoodzaakt gevoeld beveiliging bij haar werklocatie in te zetten en heeft ook duidelijk gemaakt dat diverse collega’s nog steeds erg bang zijn voor [verzoeker] . In elk geval ondervinden beide teamleiders hier ook nu nog de gevolgen van. Beide teamleiders zijn door de gebeurtenissen met [verzoeker] al geruime tijd arbeidsongeschikt en krijgen psychische hulp. Gelet op de ernstige bedreiging van de veiligheid van meerdere medewerkers van [verweerster] heeft [verweerster] het ontslag op staande voet mogen verlenen. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , waaronder zijn psychische problematiek, staan aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is ook geen sprake. Het is aan [verweerster] als werkgever om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Dat belang gaat hier naar het oordeel van de kantonrechter boven het belang van [verzoeker] om nog langer bij [verweerster] in dienst te blijven.
4.16.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen. Het dienstverband tussen [verzoeker] en [verweerster] is op 23 december 2024 dus rechtsgeldig geëindigd. Dit betekent dat de verzoeken van [verzoeker] tot betaling van het (achterstallige) loon (en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen) worden afgewezen, omdat daar geen grond voor is.
[verweerster] heeft nog verzocht om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Dat verzoek wordt afgewezen, omdat [verweerster] gelet op de inhoud van deze beslissing (waaruit dit duidelijk volgt) geen zelfstandig belang meer heeft bij deze verklaring voor recht.
[verweerster] moet de transitievergoeding aan [verzoeker] betalen
4.17.
Omdat aan [verzoeker] geen verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen betekent dit dat [verweerster] aan [verzoeker] een transitievergoeding moet betalen. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat het door [verzoeker] berekende bedrag van € 3.227,41 bruto juist is. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 23 januari 2025 (een maand nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd).
[verweerster] moet de (verrekende) gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] terugbetalen
4.18.
[verzoeker] verzoekt terugbetaling van de door [verweerster] op de eindafrekening ingehouden gefixeerde schadevergoeding. Omdat hiervoor is geoordeeld dat aan [verzoeker] geen verwijt kan worden gemaakt van de dringende reden, wordt dit verzoek toegewezen. Het is namelijk, gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 BW, aan de werkgever als opzeggende partij om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het ontstaan van de dringende reden is veroorzaakt door opzet of schuld van [verzoeker] . Dat is hier niet gebleken, zodat [verweerster] ten onrechte de gefixeerde schadevergoeding heeft verrekend en dat bedrag dus aan [verzoeker] moet terugbetalen. Over de hoogte van dit bedrag is door partijen niets gezegd, zodat de kantonrechter dit bedrag ook niet kan vaststellen. De kantonrechter zal [verweerster] daarom veroordelen om aan [verzoeker] het door haar ingehouden bedrag op de eindafrekening inzake de gefixeerde schadevergoeding terug te betalen.
De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 23 december 2024 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd).
De wettelijke verhoging wordt afgewezen
4.19.
De wettelijke verhoging over de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding zal worden afgewezen. De transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding zijn niet aan te merken als loon, terwijl de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel om het loon tijdig te betalen.
Aan de overige verzoeken komt de kantonrechter niet meer toe
4.20.
Omdat de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet in stand blijft hoeft zij niet meer te oordelen over de provisionele vordering en komt zij evenmin toe aan het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verweerster] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de provisionele vordering:
5.1.
verstaat dat daarop niet hoeft te worden beslist,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen,
in de verzoeken van [verzoeker]
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding ter hoogte van € 3.227,41 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [verweerster] aan [verzoeker] terug te betalen de op de eindafrekening van 23 december 2024 (deels) ingehouden gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2024,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af,
in het voorwaardelijk tegenverzoek
5.8.
verstaat dat niet op het voorwaardelijk tegenverzoek hoeft te worden beslist,
5.9.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.R. van der Vos, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.

Voetnoten

1.Zie bijv. Hoge Raad, 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:596.
2.Zie bijv. Hoge Raad, 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484 en Hoge Raad, 29 september 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA7282.
3.Hoge Raad, 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484