ECLI:NL:RBMNE:2025:1901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
UTR 23/544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontbinding dienstverband

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2025, wordt geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres, voor zover zij recht zou hebben op een WW-uitkering, deze niet tot uitbetaling komt vanwege verwijtbare werkloosheid. Eiseres had gewerkt als projectmedewerker en had zich ziekgemeld na een verlofperiode in Marokko. Haar ex-werkgever had meerdere pogingen gedaan om contact met haar op te nemen, maar eiseres reageerde niet. Uiteindelijk werd haar dienstverband ontbonden wegens verwijtbaar handelen. Eiseres verzocht het Uwv om een WW-uitkering, maar deze werd geweigerd op basis van de wekeneis en verwijtbare werkloosheid. Eiseres stelde dat er geen dringende reden was voor de beëindiging van haar dienstverband en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd, maar dat dit gebrek was hersteld in het verweerschrift. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de weigering van de WW-uitkering op juiste gronden had gehandhaafd, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg wel het griffierecht vergoed en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/544

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Eiseres werkte vanaf 3 juni 2019 als projectmedewerker bij [ex werkgever] (hierna: de ex-werkgever). In de periode van 4 tot en met 13 augustus 2021 heeft eiseres verlof opgenomen en is zij vertrokken naar Marokko. Na afloop van haar verlof heeft eiseres zich op 16 augustus 2021 ziekgemeld bij haar leidinggevende. Eiseres heeft haar leidinggevende daarbij geïnformeerd dat zij niet terug kon vliegen naar Nederland in verband met een corona besmetting, maar dat zij wel via Whatsapp bereikbaar was.
2. De ex-werkgever heeft vervolgens in de periode van 17 augustus 2021 tot en met 27 oktober 2021 op diverse manieren geprobeerd om in contact te komen met eiseres en haar familie. Hierbij heeft de ex-werkgever eiseres onder andere uitgenodigd voor een verplicht consult bij de bedrijfsarts en heeft hij eiseres gewezen op haar verplichtingen bij ziekte. Eiseres heeft echter niet gereageerd op diverse berichten van de ex-werkgever, waarna de ex-werkgever op 29 oktober 2021 bij deze rechtbank een verzoekschrift heeft ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3. Met de beschikking van 12 januari 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland het dienstverband ontbonden in verband met verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [1] Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Dit heeft geleid tot de beschikking van 5 oktober 2022 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daarin wordt het hoger beroep van eiseres verworpen en blijft de ontbinding van het dienstverband in stand.
4. Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft eiseres op 8 april 2022 bij het Uwv een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd per 12 januari 2022. Met het besluit van 22 april 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de WW-uitkering geweigerd omdat eiseres niet voldoet aan de zogenaamde ‘wekeneis’. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij in de laatste 36 weken voordat zij werkloos werd, niet tenminste 26 weken heeft gewerkt. [2] Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
5. Met de beslissing op bezwaar van 28 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de weigering van de WW-uitkering in stand gelaten. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit echter eerst op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij verwijtbaar werkloos is. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Procedure bij de rechtbank

6. Het beroep van eiseres is behandeld op de zitting van 6 maart 2025. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet bij deze zitting verschenen. De griffier heeft daarom voor aanvang van de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens dit telefonisch contact laten weten dat hij een andere zittingsdatum, namelijk 18 maart 2025, genoteerd had. Nadat is gebleken dat de gemachtigde van eiseres deugdelijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 6 maart 2025, heeft de meervoudige kamer besloten tot behandeling van deze zaak.
7. Het Uwv heeft zich bij deze zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
8. Door de rechtbank zijn op dezelfde dag drie beroepen van eiseres die verband houden met de weigering van uitkeringen op grond van de Ziektewet behandeld. Deze beroepen zijn bekend onder zaaknummers: UTR 23/826, UTR 23/4205 en UTR 23/1895.

Het geschil

9. Het geschil heeft zich toegespitst op de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan eiseres een WW-uitkering toe te kennen in verband met verwijtbare werkloosheid. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een dringende reden voor beëindiging van het dienstverband en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Aan de hand van wat eiseres aanvoert, beoordeelt de rechtbank of het standpunt van het Uwv terecht is.

Beoordeling van het geschil

Het beoordelingskader
10. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [3] De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden [4] ten grondslag ligt en de werknemer hiervan een verwijt kan worden gemaakt. [5] Als een werknemer de hiervoor genoemde verplichting niet is nagekomen, dan brengt het Uwv blijvend een bedrag op de uitkering in mindering. [6]
Eiseres is verwijtbaar werkloos
11. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat aan de beëindiging van het dienstverband geen arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt zoals bedoeld in artikel 7:678 van het BW. Dit artikel ziet uitsluitend op het zogenaamde ontslag op staande voet. Omdat in de situatie van eiseres geen sprake is van een ontslag op staande voet kan, gelet op het toetsingskader, volgens eiseres dan ook geen sprake zijn van verwijtbare werkloosheid zoals bedoeld in de WW.
12. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [7] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat voor de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaats dient te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren naast de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW vervolgens nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
13. Het Uwv is volgens vaste rechtspraak van de CRvB gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het Uwv gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet het Uwv na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt eveneens dat aan het oordeel van de civiele rechter over het al dan niet bestaan van een dringende reden voor ontslag bijzondere betekenis toe komt, maar dit oordeel bindt het Uwv niet.
14. De beroepsgrond van eiseres dat geen sprake kan zijn van verwijtbare werkloosheid omdat zij niet op staande voet is ontslagen, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat het begrip dringende reden, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het BW meer omvat dan alleen ontslag op staande voet. Bovendien volgt uit de hiervoor beschreven invulling van het toetsingskader door de rechtspraak dat een dringende reden voor het aannemen van verwijtbare werkloosheid wordt gevormd door het bepaalde in artikel 7:678 van het BW, maar daartoe niet is beperkt. Voor de vraag of sprake is van een dringende reden voor beëindiging van het dienstverband moeten ook de omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang worden bezien. Dit brengt met zich dat ook in andere omstandigheden dan bij een ontslag op staande voet, sprake kan zijn van een dringende reden voor beëindiging van het dienstverband en dus van verwijtbare werkloosheid.
15. Eiseres voert verder aan dat het Uwv aan de weigering van de WW-uitkering in zijn primaire besluit een andere weigeringsgrond ten grondslag heeft gelegd. Het Uwv heeft deze grondslag in het bestreden besluit gewijzigd, zonder dat hierover tijdens de hoorzitting is gesproken. Bovendien is in het bestreden besluit onvoldoende door het Uwv gemotiveerd dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Volgens eiseres heeft het Uwv onvoldoende toegelicht welke gedragingen precies leiden tot het bestaan van een dringende reden. Het Uwv heeft voor zijn onderbouwing ten onrechte uitsluitend gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2022 en heeft nagelaten om de persoonlijke omstandigheden van eiseres bij zijn beoordeling te betrekken. Eiseres heeft er in dat kader, kort samengevat, op gewezen dat zij door haar corona-besmetting een periode van ‘mentale verlamming’ heeft ervaren zodat zij geen contact met haar ex-werkgever kon opnemen. Bovendien is na terugkeer in Nederland ook door de huisarts van eiseres vastgelegd dat zij in de periode van september 2021 tot november 2021 klachten ervaarde als gevolg van een burn-out waardoor zij niet in staat was om zelfs de kleinste handelingen te verrichten, zo stelt eiseres.
16. De rechtbank stelt vast dat het Uwv aan zijn bestreden besluit het bestaan van verwijtbare werkloosheid ten grondslag heeft gelegd, terwijl de WW-uitkering in het primaire besluit is geweigerd omdat eiseres niet voldoet aan de zogenaamde ‘wekeneis’. Het Uwv heeft zich tijdens de behandeling ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres naast de verwijtbare werkloosheid ook niet voldoet aan de wekeneis zodat de weigering van de WW-uitkering ook op die grond in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen zich heeft toegespitst op de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid, zodat de rechtbank die grondslag voor de weigering van de WW-uitkering zal beoordelen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. In het bestreden besluit wordt door het Uwv voor het bestaan van de verwijtbare werkloosheid vrijwel uitsluitend gewezen op de beschikking van de kantonrechter van 12 januari 2022 en de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2022. Zoals volgt uit overwegingen 12. en 13. van deze uitspraak mag het Uwv zich voor zijn oordeel over de dringende reden baseren op uitspraken van de civiele rechter, maar het Uwv moet over het bestaan van de dringende reden wel een eigen afweging maken en zijn beslissing deugdelijk motiveren. Uit het bestreden besluit volgt niet welke relevante feiten het Uwv bij zijn beslissing heeft betrokken, hoe hij deze heeft gewogen en waarom die volgens het Uwv tot het bestaan van een dringende reden leiden. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en is daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
18. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit geconstateerde gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv namelijk het geconstateerde motiveringsgebrek in zijn verweerschrift hersteld.
19. In zijn verweerschrift heeft het Uwv deugdelijk gemotiveerd toegelicht welke feiten en omstandigheden hij bij zijn beoordeling heeft betrokken. Vervolgens is inzichtelijk gemaakt hoe het Uwv deze feiten en omstandigheden heeft beoordeeld tegen de achtergrond van de dringende reden voor ontslag. Uit het verweerschrift volgt ook dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres bij de beoordeling zijn betrokken. In het verweerschrift overweegt het Uwv onder andere dat sprake was van een kort dienstverband en dat eiseres, gelet op de inhoud van de arbeidsovereenkomst, bekend moet zijn geweest met haar verplichting om tijdens ziekte inlichtingen te verstrekken aan de ex-werkgever. Het Uwv acht het niet aannemelijk dat eiseres geen kennis heeft kunnen nemen van de pogingen van haar ex-werkgever om met haar in contact te komen en dat zij niet zou hebben gemerkt dat de ex-werkgever de betaling van het loon had opgeschort. Het Uwv heeft verder bij zijn beoordeling betrokken dat eiseres geen medische informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat zij vanaf augustus 2021 zo ernstig ziek is geweest dat zij geen contact met haar ex-werkgever kon (laten) opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv hiermee alsnog deugdelijk gemotiveerd dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, sprake is van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank kan deze in het verweerschrift gegeven motivering volgen en overweegt dat er geen aanleiding is om in deze procedure tot een ander oordeel te komen. Eiseres heeft ook in beroep niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat zij vanaf augustus 2021 zo ernstig ziek was dat zij in het geheel niet in staat was om contact op te (laten) nemen met haar ex-werkgever.
20. Eiseres heeft tenslotte nog aangevoerd dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid zodat het Uwv slechts de helft van de uitkering in mindering kan brengen over een maximale periode van 26 weken.
21. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Uit rechtspraak van de CRvB [8] volgt dat de bepaling over verwijtbare werkloosheid uit artikel 27, eerste lid, van de WW van dwingendrechtelijke aard is en dat daar niet vanaf geweken kan worden als niet kan worden vastgesteld dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft toegelicht waarom in haar geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van de dwingendrechtelijke bepaling uit artikel 27 van de WW af te wijken.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor zover eiseres recht zou hebben op een WW-uitkering, deze niet tot uitbetaling komt in verband met verwijtbare werkloosheid.
23. De rechtbank zal vanwege het in overweging 16. van deze uitspraak geconstateerde motiveringsgebrek bepalen dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht aan haar moet vergoeden. Ook zal de rechtbank om die reden het Uwv veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, begroot op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1),

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep ongegrond;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De wettelijke grondslag voor de ontbinding is artikel 7:669, derde lid, onder e, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Dit volgt uit artikel 17 van de WW.
3.Dit volgt uit artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW.
4.Zoals bedoeld in de zin van artikel 7:678 van het BW.
5.Dit volgt uit artikel 24, tweede lid, onder a, van de WW.
6.Dit volgt uit artikel 27, eerste lid, van de WW.
7.en 8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2872, ro. 4.4 en de uitspraak van de CRvB van 25 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1007.
8.Uitspraak van de CRvB van 6 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:428.