ECLI:NL:RBMNE:2025:1798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/6983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing eenmalige tegemoetkoming voor ouderen van Surinaamse herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een eenmalige tegemoetkoming op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst. De eiser, van Surinaamse afkomst, kwam op 10 augustus 1970 naar Nederland en was toen zeventien jaar oud. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarde dat hij achttien jaar moest zijn op het moment van vestiging in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaarden van het Tijdelijk besluit strikte cumulatieve voorwaarden zijn en dat eiser, bij een letterlijke interpretatie, niet aan deze voorwaarden voldoet. Eiser heeft aangevoerd dat het onredelijk is dat zijn aanvraag is afgewezen, omdat hij slechts enkele maanden voor zijn achttiende verjaardag naar Nederland is gekomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de strikte toepassing van de leeftijdseis gerechtvaardigd is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de eenmalige tegemoetkoming. De rechtbank benadrukt dat de afwijzing niet leidt tot een nadeliger positie voor eiser, maar dat het eenmalige bedrag niet bedoeld is als compensatie voor pensioentekorten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6983

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn en mr. G.E. Eind).

Inleiding

1. Eiser is van Surinaamse afkomst. Hij is op 10 augustus 1970 in Nederland komen wonen en was toen zeventien jaar.
2. Een groep ouderen van Surinaamse herkomst heeft geen volledige AOW-uitkering opgebouwd, omdat de jaren waarin zij in Suriname woonden niet meetellen. Voor ieder gemist jaar wordt de AOW in hoofdregel met 2% gekort. [1] Dit is als onrecht ervaren, omdat Suriname voor de onafhankelijkheid van 25 november 1975 onderdeel was van het Koninkrijk der Nederlanden. De hoogste bestuursrechter in dit type zaken, de Centrale Raad van Beroep (de Raad), heeft geoordeeld dat belanghebbenden met juistheid niet als ingezetenen zijn aangemerkt voor de jaren dat zij in Suriname woonden. Het begrip Rijk [2] moet worden uitgelegd als het Rijk in Europa. De staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname heeft tot gevolg gehad dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen socialezekerheidsstelsel. De Nederlandse overheid is daarom voor de jaren dat personen in Suriname hebben gewoond niet verantwoordelijk voor het ouderdomspensioen. De AOW-opbouw van voormalig ingezetenen van Suriname is, omdat het wettelijk kader geen ruimte bood, destijds onder de aandacht van de wetgever gebracht. [3]
3. Het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (hierna: het Tijdelijk besluit) is in werking getreden op 1 juni 2024 en vervalt op 1 januari 2027.
Het Tijdelijk besluit heeft onder meer als doel een gebaar van erkenning te maken naar een groep ouderen van Surinaamse herkomst met een groot en langlopend gevoel van onrechtvaardigheid. [4] Als aan de voorwaarden wordt voldaan, kan de belanghebbende aanspraak maken op een eenmalig bedrag van € 5.000,- (het eenmalig bedrag).
4. Eiser heeft een aanvraag ingediend om voor dit eenmalige bedrag in aanmerking te komen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 26 augustus 2024 (het primaire besluit), omdat eiser niet aan de voorwaarde voldoet dat hij achttien jaar was toen hij in Nederland ging wonen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard met het besluit van 26 september 2024 (het bestreden besluit).
5. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van verweerder waren aanwezig. Eiser was goed opgeroepen voor de zitting maar niet verschenen. De griffier heeft vanwege de afwezigheid van eiser op de zitting telefonisch contact opgenomen, er is meegedeeld dat hij op dat moment in Suriname verbleef.

Voorwaarden voor het eenmalige bedrag

6. Artikel 3 van het Tijdelijk besluit luidt:
Een persoon heeft recht op een eenmalig bedrag, indien deze:
uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen, met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst;
voorafgaand aan het tijdstip waarop deze persoon in Nederland ging wonen in Suriname woonde;
ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt op het tijdstip, waarop deze persoon in Nederland ging wonen; en
op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond.

Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)

7. Verweerder stelt dat eisers aanvraag terecht is geweigerd, omdat eiser op het moment dat hij naar Nederland kwam nog geen achttien jaar was en daarmee niet aan alle cumulatieve voorwaarden van artikel 3 van het Tijdelijk besluit voldoet (zie onder 6). Verweerder past deze voorwaarden strikt toe en heeft geen ruimte om hiervan af te wijken. Daarbij blijkt uit de Nota van Toelichting bij het Tijdelijk besluit dat het eenmalig bedrag bedoeld is voor mensen die de bewuste keus hebben gemaakt om naar Nederland te komen. Met de voorwaarde dat iemand achttien jaar of ouder moet zijn geweest wordt tot uitdrukking gebracht dat het een welbewuste keus moet zijn geweest. Eiser voldoet hier niet aan.

Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)

8. Eiser vindt het onredelijk dat het eenmalige bedrag in het geheel is afgewezen. Hij was op een paar maanden na achttien en voldoet wel aan alle overige vereisten. Daarbij heeft eiser net als de andere belanghebbenden een pensioengat, doordat zijn AOW-uitkering is gekort. Daarmee valt hij wel onder de groep waarvoor het bedrag bedoeld is. Het pensioengat wordt voor eiser nu op geen enkele manier gedicht.
9. Eiser voert aan dat in zijn geval zijn leeftijd niet aan hem zou moeten worden tegengeworpen. In het geval van eiser scheelt het maar enkele maanden, hij was bijna achttien. Verder heeft hij geheel zelfstandig de keuze gemaakt om naar Nederland te komen. De enige reden dat eiser vóór zijn achttiende verjaardag naar Nederland is gekomen, is dat het vliegticket op dat moment gereed was. Eiser was toen al zelfstandig. Hij heeft zich in Nederland verder geschoold en hij heeft Nederland vertegenwoordigd op internationale sportevenementen. Verder is eiser het er niet mee eens dat in de regeling aangesloten wordt bij de leeftijd van achttien jaar om aan te nemen dat iemand meerderjarig was en dus zelfstandige keuzes kon maken. De mensen in Suriname zijn vaak op jongere leeftijd zelfstandig, door de daar aanwezige omstandigheden. Zij kunnen op verschillende manieren voor hun achttiende meerderjarig worden verklaard en zijn regelmatig voor deze leeftijd al getrouwd. Ook is het aanhouden van de leeftijd van achttien jaar te rigide, omdat er landen zijn waar op zestienjarige leeftijd gestemd kan worden (bijvoorbeeld Brazilië en Oostenrijk). Er zijn wetenschappers en deskundigen die bevestigen dat voor zelfstandigheid niet per definitie aansloten kan worden bij de kalenderleeftijd van achttien jaar

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat bij een woordelijke interpretatie van het Tijdelijk besluit eiser niet voldoet aan alle voorwaarden. Eiser was namelijk nog geen achttien jaar toen hij in Nederland ging wonen. Eisers betoog komt er in de kern op neer dat hij het om meerdere redenen onevenredig vindt dat strikt aan deze leeftijdseis wordt vastgehouden. In het navolgende zal de rechtbank eerst het Tijdelijk besluit exceptief toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Vervolgens zal de rechtbank het bestreden besluit rechtstreeks toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat het Tijdelijk besluit een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. De voorwaarden voor het recht op een eenmalig bedrag zijn in artikel 3 van het Tijdelijk besluit niet als kan-bepaling geformuleerd, maar als strikte cumulatieve voorwaarden. Er is met andere woorden sprake van een gebonden bevoegdheid. Een algemeen verbindend voorschrift kan, ook wanneer het gaat om de uitoefening van een gebonden bevoegdheid, buiten toepassing worden gelaten als het wettelijk voorschrift als zodanig niet rechtmatig is (de exceptieve toetsing) of als toepassing van het wettelijk voorschrift in het concrete geval van de belanghebbende(n) niet rechtmatig is (de rechtstreekse toetsing). [5]

De exceptieve toetsing

12. De rechtbank overweegt dat de rechter bij de toetsing van een algemeen verbindend voorschrift aan het evenredigheidsbeginsel, niet tot taak heeft om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. De intensiteit van een rechterlijke beoordeling van een algemeen verbindend voorschrift is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en de inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. Wat de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen betreft, geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn. [6] De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
13. De rechtbank stelt vast dat de bestuursrechter in dit geval beperkte ruimte heeft om de toepassing van het Tijdelijk besluit te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank moet dus terughoudend toetsen. De afbakening van de groep ouderen van Surinaamse herkomst, die in aanmerking komen voor het eenmalige bedrag, is namelijk bij uitstek gebaseerd op politiek-bestuurlijke afwegingen. Dit blijkt uit de Nota van Toelichting bij het Tijdelijk besluit, waarin onder meer als doel is beschreven:
“Met die vaststelling blijft een politiek-bestuurlijke wens bestaan om een gebaar te maken naar deze groep ouderen van Surinaamse herkomst met een groot en langlopend gevoel van onrechtvaardigheid. Het kabinet wil dit vormgeven met een eenmalig bedrag als gebaar van erkenning. Dit gebaar ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep.” [7] Ook blijkt dit uit een passage in de Nota van Toelichting waarin nadrukkelijk is ingegaan op de aan te houden leeftijdsgrens:
“Om in aanmerking te komen voor het eenmalige bedrag moet de persoon 18 jaar of ouder zijn geweest op het moment van de verhuizing naar Nederland. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de verhuizing naar Nederland een welbewuste keuze moet zijn geweest. Bij deze leeftijd kan ervan uitgegaan worden dat iemand een bewuste keuze heeft gemaakt om naar Nederland te verhuizen of in Suriname te blijven wonen. Naar hedendaags begrip is iemand vanaf de leeftijd van 18 jaar immers meerderjarig. Deze leeftijd sluit aan bij de Toescheidingsovereenkomst, waarin expliciet is geregeld dat iemand op 18-jarige leeftijd meerderjarig is en zelfstandig de keuze voor Nederland of Suriname kon maken.” [8]
14. De rechtbank stelt verder vast dat de vraag die in het kader van de exceptieve toetsing voorligt is of het strikt vasthouden aan de leeftijdsgrens voor de hele groep betrokkenen onevenredig is. Van belang hierbij is dat de aard van een type regeling als het Tijdelijk besluit meebrengt dat bij de afbakening van de doelgroep altijd een grens gesteld moet worden. Dit brengt onherroepelijk mee dat er mensen zijn die buiten de doelgroep vallen. De keuze van de wetgever voor het aanhouden van de leeftijd van minimaal achttien jaar, waarop de betrokkene in Nederland moet zijn gaan wonen, is goed te volgen. Er is namelijk sprake van een geobjectiveerde leeftijdsgrens, die is gebaseerd op inzichten die op zichzelf staan. Hiermee heeft de wetgever immers gekozen voor een geobjectiveerde leeftijdsgrens, die aansluit bij het hedendaagse meerderjarigheidsbegrip. Daarnaast sluit deze leeftijdsgrens aan bij de inhoud van de Toescheidingsovereenkomst. Hierin is onder meer bepaald onder welke voorwaarden men destijds de Surinaamse nationaliteit verkreeg en het Nederlanderschap verloor en omgekeerd. [9] Ook hierbij ging het om de woonplaats of het werkelijk verblijf van de meerderjarige, waarbij eveneens voor de definitie van meerderjarigheid is aangesloten bij de leeftijd van achttien jaar (met als uitzondering mensen die vroeger in het huwelijk zijn getreden). [10] Daar komt bij dat de leeftijdsgrens, en inherent het gegeven dat een groep hiermee buiten de werkingssfeer valt, nadrukkelijk is meegewogen door het Kabinet. Een oordeel van de bestuursrechter dat toepassing van het Tijdelijk besluit voor deze hele groep onrechtmatig is, zou aan deze politiek-bestuurlijke afwegingsruimte voorbij gaan. Dat past niet bij de functie van de rechter in de rechtstaat die, in tegenstelling tot de wetgever, niet politiek gelegitimeerd is om dergelijke afwegingen te maken. Daarbij komt dat het verkrijgen van het eenmalige bedrag op zichzelf bezien geen fundamenteel recht is waardoor de beoordeling anders zou moeten zijn.

De rechtstreekse toetsing

15. De toekenning van het eenmalige bedrag op basis van de in het Tijdelijk besluit geformuleerde cumulatieve voorwaarden betreft een gebonden bevoegdheid. In het kader van de rechtstreekse toetsing moet worden beoordeeld of toepassing van deze voorwaarden in het concrete geval van eiser in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen of het ongeschreven recht, meer specifiek het evenredigheidsbeginsel.
16. Het feit dat sprake is van een gebonden bevoegdheid maakt dat het op de weg van eiser ligt om gemotiveerd aan te voeren en te onderbouwen dat toepassing van het leeftijdscriterium in zijn geval zozeer in strijd is met het ongeschreven evenredigheidsbeginsel, dat toepassing achterwege moet blijven. [11] Eiser vindt het onredelijk dat hij op het gehele bedrag geen recht heeft, omdat hij nog
netgeen achttien was bij aankomst in Nederland.
De rechtbank overweegt dat bij het afbakenen van een groep van rechthebbenden, aan de hand van toegangsvoorwaarden, vrijwel altijd sprake zal zijn van grensgevallen. Dit is op zichzelf onvoldoende om aan de hoge drempel te voldoen dat een individuele situatie zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing van de voorwaarde achterwege moet blijven. Eiser is nauwelijks op zijn individuele situatie ingegaan en de vraag waarom het voor hem specifiek zeer nadelig zou zijn. Hij benoemt wel dat het pensioengat niet wordt gedicht, maar dit geldt ook voor de andere belanghebbenden. Het eenmalige bedrag voorziet hier bovendien niet in, maar is bedoeld als eenmalig gebaar en uitdrukkelijk niet als compensatie. Ook benoemt eiser dat hij door omstandigheden al op jonge leeftijd zelfstandig was en zelfstandig keuzes maakte, waaronder de keuze om naar Nederland te komen. Hoe deze gestelde zelfstandigheid er in de praktijk uitzag ten tijde van eisers komst naar Nederland verduidelijkt eiser niet of nauwelijks. Zo blijft onduidelijk of eiser hier een eigen woning had, waar zijn familie was en of hij op iemand kon terugvallen. Ook gaat eiser niet concreet in op wat de reden is dat de afwijzing van het eenmalige bedrag specifiek voor hem zeer nadelig is. Van belang hierbij is dat eiser door het bestreden besluit niet in een nadeliger positie is geraakt, er is enkel geen begunstigend besluit genomen. Ook is er geen fundamenteel recht geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank wil benadrukken dat het invoelbaar is dat eiser de situatie als wrang ervaart, ook omdat hij benoemt voor Nederland te hebben gekozen en hier zijn werkzame leven heeft bijgedragen aan de aanwezige voorzieningen. Maar dat maakt niet dat eiser aanspraak kan maken op het eenmalig bedrag.
18. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, voorzitter, en mr. M.E.A. Braeken en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 13, eerste lid, van de AOW.
2.Zoals dat tot 1990 was opgenomen in de AOW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1965.
4.Zie de Nota van Toelichting bij het Tijdelijk besluit onder ‘Doel van het besluit’.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6733 en de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (het CBB) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:207 r.o. 29 en de uitspraak van de grote kamer van het CBB van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
7.Staatsblad 2023, 386.
8.Staatsblad 2023, 386.
9.Artikel 2 en artikel 3 van de Toescheidingsovereenkomst.
10.Artikel 1, eerste lid, van de Toescheidingsovereenkomst.
11.Zie de uitspraak van het CBB van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 r.o. 8.2.