ECLI:NL:CRVB:2020:1965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW met korting wegens niet verzekerde jaren en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor voormalig ingezetenen van Suriname
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan een appellant die in Suriname is geboren. De appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft recht op AOW met ingang van 18 augustus 2019. Echter, de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft een korting van 8% toegepast op het pensioen, omdat de appellant in de periode van 18 augustus 1969 tot en met 15 januari 1974 niet in Nederland woonde en niet verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door de Svb en ook de rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij zich verzekerd acht voor de AOW, omdat hij op het grondgebied van Nederland woonde en een duurzame binding met het Rijk had. Hij stelde dat hij gediscrimineerd werd op basis van zijn woonplaats in Suriname, wat in strijd zou zijn met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De Raad overweegt echter dat de Nederlandse overheid niet verantwoordelijk is voor de AOW-opbouw van voormalig ingezetenen van Suriname, aangezien de staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname heeft geleid tot een eigen socialezekerheidsstelsel voor Suriname. De Raad bevestigt dat de bepalingen van het Handvest in dit geval niet van toepassing zijn, omdat er geen uitvoering van Unierecht aan de orde is.
De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, en dat de appellant geen recht heeft op een volledige AOW-opbouw voor de jaren dat hij in Suriname woonde. De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.