Uitspraak
1.De beschikking van de rechter-commissaris
2.Het cassatieberoep
3.De overwegingen van de rechter-commissaris
4.Beoordeling van het cassatiemiddel
5.Beslissing
5 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang van de wet, ingesteld door de advocaat-generaal B.F. Keulen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie door de rechter-commissaris in de vordering tot het verkrijgen van historische verkeersgegevens van een verdachte, geboren in 1993. De rechter-commissaris oordeelde dat de vordering slechts een geringe inbreuk op de privacy van de gebruiker met zich meebracht, en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering. De advocaat-generaal stelde echter dat deze beslissing in strijd was met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, dat vereist dat voor het verkrijgen van verkeers- en locatiegegevens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is, vooral wanneer er sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven.
De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter-commissaris inhoudelijk had moeten beslissen op de vordering van de officier van justitie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris in het belang van de wet, en stelde dat er geen prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zou worden gesteld over de voorwaarden waaronder toegang kan worden verleend tot verkeers- en locatiegegevens, aangezien in dit geval de inmenging in het recht op bescherming van het privéleven als gering werd beschouwd. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de vereisten rondom het verkrijgen van toegang tot dergelijke gegevens door overheidsinstanties.